Benzokarim in Egypte

Wollahi ik smoke niet
30 december: Dahab - Alex

Sinds ik hier ben, ben ik al twee keer uitgebreid gefouilleerd. De tweede keer was zo'n tien minuten geleden. Op de weg van Dahab naar Alexandria, in Sinaï, een gevoelig gebied met de genocide die letterlijk ertegenaan grenst (Free Palestina). Ik word, zoals ik al verwachtte, weggeplukt uit de rest van de reizigers en meegenomen naar een klein kamertje met gaten in de muur, geblindeerde ramen en drie legersoldaten die me staan op te wachten. De eerste vraag die ik gesteld krijg, herken ik van de eerste keer dat ik gefouilleerd werd: "Rook je hasj?" Ik antwoord ontkennend en naar waarheid. Maar mijn antwoord is natuurlijk maar een antwoord. Een soldaat zegt: "Als ik jou was, zou ik eerlijk zijn. En anders ga ik het heel moeilijk voor je maken." Een dreigement.
"Wollahi, ik rook geen hasj," zeg ik.

Rechts van mij staat een andere man, ongeveer van mijn leeftijd, met zijn broek op zijn knieën, en ik voel gelijk een gevoel van medelijden en tegelijkertijd angst. Is dit hoe ik er zo over een minuut ook bij sta? denk ik. De man wordt vernederd op een onmenselijke manier. Ze duwen en trekken hem, vragen hem zijn broek uit te trekken en weer aan te trekken.

Ze vragen me naar mijn baan en waar ik woon. Ik twijfel een moment om te liegen over mijn werk, maar ik kan niks verzinnen en zeg: dichter. Dat is natuurlijk het perfecte ingrediënt om grapjes te maken. En misschien wel terecht. De soldaat controleert mijn tas en vraagt waarom ik zoveel accessoires om heb. De soldaat kijkt in mijn haren. Links van me wordt iemand gevraagd om zijn schoenen en sokken uit te trekken.

De soldaat voelt aan mijn hart en vraagt waarom ik bang ben. Hoe kan ik niet bang zijn? denk ik, maar zeg ik niet. De soldaat onderzoekt mijn andere tas. Hij draagt een gedicht voor, waarvan hij zegt dat hij het zelf geschreven heeft. Ik heb niks van het gedicht meegekregen. De soldaat bespaart me de kleren uit te trekken; toch heb ik de vernedering al gevoeld. Misschien meer voor de mannen naast me. De soldaat laat me mijn tas inpakken. De andere soldaat zegt: "Als je nou je haren had geknipt, dan was je waarschijnlijk niet meegenomen. Je lijkt gewoon op iemand die blowt." En met die woorden verlaat ik het kamertje en stap ik in de bus.

In alle eerlijkheid twijfel ik of ik dit wel wil delen. Ik wil niet negatief zijn over Egypte. Ik wil geen beeld schetsen van dit land dat mensen afschrikt. Misschien doet de soldaat gewoon zijn werk, net zoals de Nederlandse politie dat doet, vaak genoeg ook vernederend en denigrerend. Ik denk dat het probleem niet per se in Egypte ligt. Wat ik wel weet, is dat ik me nog nooit veilig heb gevoeld bij de uitvoerende macht. Niet in Nederland en niet in Egypte.

Het land, de mens niet 
27 - 30 december: Egypte - Dahab 

​​Het einde van het jaar nadert en ik zie de vele reflecties voorbij komen. Normaal gesproken voel ik zelf ook de drang om te reflecteren op een aflopend jaar. Maar ik heb het gevoel dat ik op dit moment nergens stil bij kan staan. Het is een vreemd gevoel dat ik niet wil beschrijven als iets negatiefs maar ook niet als iets positiefs. Dat terwijl het ook niet perse neutraal voelt. Het voelt alsof alle realiteiten tijdens deze reis zweven en ik ook. Ik heb in totaal zo een 26 uur in mijn eentje gereisd de afgelopen twee weken. Ik eet bij het buffet in mijn eentje, zwem in mijn eentje, en bezoek de bergen in mijn eentje. Ik heb inmiddels sterk het idee dat ik vaker moet wennen bij mensen in de buurt dan dat ik dat hoef te doen als ik alleen ben. Als mensen hier tegen me praten komt het amper voor dat ik gelijk begrijp wat ze bedoelen. Ik hoor de woorden, ik ken de woorden en ik begrijp de woorden, maar ze dwalen langs mij heen. Het brengt me in een staat van schommelen ik ervaar de omgevingen met opluchting en bewondering. Ik geniet zoals ik in jaren niet heb genoten, ik voel me op een ongedwongen manier vrij en licht. Zolang ik niet hoef te communiceren met mensen. Ik voel me enorm verbonden met de natuur, de wegen en de stadsgeluiden. En aan de andere kant voel ik me alles behalve verbonden met de mensen die hier wonen, werken en bewegen. Misschien heeft het te maken met de groeiende armoede en de staat van dit land. De met somber geslagen gezichten die ik voorbij zie lopen, zijn gezichten van mensen die het zich niet kunnen veroorloven om opzoek te gaan naar connecties en al helemaal niet met een geprivilegieerde man met een Europese paspoort net als ik. En dat is oké. Ik voel me niet wrang richting de mensen. Als ik me ergens kwaad over voel is het de politiek en het onrecht dat het mensen hier aandoet. 

Maar gelukkig kan de politiek nooit de zachtheid en warmte als geheel verwijderen uit de harten van mensen. Zo zijn er mijn Oma, tantes en ooms die er alles aandoen om mij te verwelkomen en te verwennen. Of dat nou is met mijn lievelingsgerechten, de gesprekken of simpel weg de interesse in wie ik ben geworden na al die jaren. Of mijn vader waarmee ik naar voetbalwedstrijden kijk en herinneringen ophaal in Port Saïd. Of Saya en Pim die me verwelkomden in Tunis en zorg droegen voor een van de meest rustgevende dagen die ik in jaren heb gehad. Of Mourah een van mijn beste vrienden, die samen met mij in Caïro door de straten zwierf om onderdelen te zoeken voor ons gezamenlijke project. Het vertrouwen die hij toont in mijn visie en het vertalen daarvan tot iets wat mijn verwachtingen overtroffen heeft. En Bufana die nog aardiger, guller en vriendelijker was dan ik had gehoord van de verhalen.

Misschien is het hebzucht. Misschien had ik gehoopt me hier naadloos tussen de mensen te kunnen mengen. Misschien komt dat nog. Misschien hoeft dat niet. 

Ze kochten een huis aan zee met een begraafplaats ertussen
1 - 5 december
: Egypte - Port Saïd  

Vandaag is het de derde dag dat ik hier wakker word in het appartement, waar ik negen jaar niet geweest ben. Vanuit het raam aan de achterkant van het gebouw kijk ik uit op een begraafplaats en daarachter de zee. De zee is mooi, maar op zo'n afstand dat de zee de zee blijft en dus enkel een object is. De begraafplaats daarentegen is een magnetisch vlak, en omdat ik me soms min en soms plus voel, word ik er tegelijkertijd naartoe aangetrokken en ervan afgestoten.

In mijn lichaam ligt de enkele keer dat ik het bezocht, bij het begraven van mijn moeder, als centraal punt. Ik heb de afgelopen jaren de route naar haar plek ontelbare keren afgespeeld in mijn hoofd. Ik loop drie minuten vanuit de achterkant van het huis naar rechts. Ik stap door deur nummer twee naar links, waarna ik rechtdoor loop tot het tweede zijpad. Daar ga ik weer naar rechts en bij de eerstvolgende of tweede afslag weer naar rechts, het stukje dat in mijn geheugen altijd zorgde voor een vertraging. Maar ik zou er komen: het familiegraf, waar de naam van mijn moeder staat.

Morgen is het de dag dat ik haar ga bezoeken. Het is hier gebruikelijk om op donderdagen en vrijdagen een bezoek te brengen aan de mensen die niet meer onder ons zijn. Ik ga natuurlijk donderdag, want vrijdag gaan voelt alsof het niet de belangrijkste reden is dat ik hier ben.

Er is een vraag die me al bezighoudt sinds het overlijden van mijn moeder vijf jaar terug. Eigenlijk houdt het me al bezig sinds ik een jaar of 13/14 was, toen we ongeveer dit huis kregen. Waarom kozen mijn ouders een appartement zo dicht bij de begraafplaats? En wat me misschien zo achteraf meer verbaast, is waarom het ze juist zoveel rust bracht. Zo zag ik ze regelmatig dua’s doen, turend naar de begraafplaats. Was het een manier om dichter bij hun vaders te zijn, die overleden terwijl zij zich in Europa bevonden? Of hebben ze ooit met z’n tweeën een afspraak gemaakt om zo dicht mogelijk bij elkaar te blijven, zelfs als—vooral als—een van hen zou overlijden?

Ik denk dat beide niet de redenen waren om specifiek dit huis te kopen. Ik denk dat wat ze aantrok de ligging en de toen nette omgeving was. Maar ik geloof graag, en zolang ik het niet specifiek vraag, bepaal ik graag zelf.