
David Steenmeijer
Domweg gelukkig in de stad
Amsterdamse miniaturen
Elke donderdag - voor de duur van twee maanden - verschijnt hier een stadsminiatuur van de hand van David Steenmeijer onder de overkoepelende titel Domweg gelukkig in de stad.
Wel best zo - 18 januari 2024
Een jongetje met een rood mutsje van onschuldig rood komt omhoog vanuit de taps toelopende bek van een matzwarte elektrische bakfiets die gestald staat voor Pathé De Munt. Hij werpt zich zonder enige moeite over het stuur en op het zadel waar zijn moeder zojuist vanaf is gekomen. Zichtbaar geniet hij van de warmte die haar bips op het leer heeft achtergelaten – volle teugen, gebolde wangetjes. Zijn mutsje lijkt nog een paar tinten onschuldiger te kleuren dan het al was.
Moeder is een stuk minder in haar sas, koortsachtig cirkelt ze om haar as terwijl ze driftige, verwijtende blikken werpt op de fietsen die haar in onmogelijke kluwen en knopen omringen, van lakzwarte oma-modellen tot roestige, halfvergane wielrenapparatuur – alle soorten en maten worden vertegenwoordigd. Het jongetje lijkt zich af te vragen waar zijn moeder zich zo druk om maakt, maar besluit zijn mond maar te houden. Voorlopig. Hij sluit zijn ogen en neuriet gevoelig wiegend een onsamenhangend wijsje.
‘Zou je mama een plezier willen doen?’ vraagt zijn moeder hem dan, die nog exact hetzelfde erbij staat. Haar ergernis begint zich te vertalen in donkerrode vlekken rondom haar slapen.
‘Ja, hoor,’ reageert het jongetje argeloos en opgewekt, ‘dat wil ik best.’
‘Kom dan van de fiets af en help mij even orde te scheppen in deze schroothoop,’ sommeert ze hem. Het jongetje giechelt bij het horen van het laatste woord, geluidloos zegt hij het na – eerst heel traag, dan wat sneller. Zijn lippen zijn blauwig van de kou, de straatverlichting waar hij zich in bevindt doet zijn voorhoofd een dunne adervertakking prijsgeven.
‘Nou, kom op. Ga je mama nog van dienst zijn, of niet? Vind je ’t soms wel best zo, één grote fietsenbende? Kan ’t je niks schelen?’
Het jongetje daalt af zonder te antwoorden en tijgt met zijn moeder aan de slag. Als zij toevallig even in een verdonkerde autoruit kijkt schrikt ze op en schikt ze haar witte wollen muts, die door al dat nerveuze wenden en keren een tikkeltje scheef is komen te staan. De wijze waarop haar evenzo witte wollen sjaal in haar beige jas is gekropt bevalt haar ook allerminst – dat kan zomaar niet! Onderwijl gaat het jongetje onverstoorbaar door met het rangschikken van de fietsen; een en al daadkracht. Hij is uitzonderlijk sterk voor zo’n klein ventje, en gebrek aan efficiëntie en ruimtelijk inzicht valt hem ook niet te verwijten: in slagorde verplaatst hij de ene na de andere naar de juiste plek, alsof hij met ze praten kan. Hij doet het allemaal dermate ontspannen dat zijn onderneming iets gewichtsloos krijgt, gestuwd door de jeugdige spierkracht doorklieven de frames en spaken de lucht als een mes de boter. Automatisch begint het zwoegende wondertje weer te neuriën. Er wordt geen arbeid verricht, er wordt kalmte gesticht.
Al is die nog lang niet in moeder gevaren.
Streng starogend naar haar donkere spiegelbeeld is ze inmiddels aan het stoeien geslagen met de houten knopen van haar jas, haar vingers doen het voorkomen alsof ze van lood zijn en met prikkeldraad aan de voering bevestigd.
Wanneer de kijkers van het jongetje op zijn frunnikende, kwakkelende moeder terechtkomen maken zijn lippen weer dat ene woord. Niet langer dan een paar minuten erop is de orde hersteld en de schroothoop verleden tijd. Het jongetje zet zich weer op het zadel om op krachten te komen, zijn moeder laat haar hand liefdevol in zijn broeierige nekje neerdalen en kriebelt hem. Met een schuin oog bekijkt ze zichzelf nog maar een keer in de autoruit.
Ze kan het niet laten toch nog even aan haar muts te zitten.
En haar jas.
En ook die duivelse knopen.
Wel best zo
Niet te koop - 11 januari 2024
Over de Dapperstraat weergalmen dansbare levensliederen, op volle kracht voortgebracht door een luidspreker die zich ophoudt in de kleine maar fijne bloemenstal tegenover de McDonalds. De klok heeft half vijf geslagen, de donkerte neemt stadsdeel Oost met moederlijke bekommernis onder haar mantel; straatlantaarns beginnen schoorvoetend te branden, ook voor de marktlui is het eind van de werkdag dan eindelijk in zicht.
Swingend verplaatst een van de bloemisten emmers die uitpuilen van de zingend rode en klapperend witte rozenbossen, hun kronen hangen voluptueus en verleidelijk over de rand. Ik ken deze bloemiste, en sinds niet eens al te lang zelfs vrij goed. Al wisselden we nooit meer woorden met elkaar dan de gebruikelijke tussen verkoper en klant. Nee, de televisiezender AT5 plaatste haar aan het staartje van afgelopen zomer in de schijnwerpers, waar ze rondborstig sprak over het eigengereide karakter dat ze als kind al bezat en haar onvermogen om met docenten om te gaan. Van hen moest ze ‘zón’ zeggen, en géén ‘sòhn’. Piskijkers.
Laat de mens de mens: op veertienjarige leeftijd zei ze het middelbaar onderwijs voorgoed tabee en ging werken in deze stal, een piepjong meiske omstuwd door de mooiste bloemen ter wereld. Decennia en decennia later staat ze er nog steeds, dag in dag uit met een onverwoestbare glans over haar gezicht, waarin zich op het ogenblik twee hyperalerte, scherp selecterende ogen bevinden die hun blik laten zigzaggen over de royale bloementribune die in deze buurt en ver daarbuiten ontelbaar veel relaties moet hebben gered en Moederdagen tot een succes gemaakt.
Brokkelenderwijs valt de tribune kaler uit, als een grote beuk die tak voor tak door de opkomende herfst wordt beroofd van haar bladeren. Hoe langer de bloemiste opruimt, hoe uitbundiger haar heupen en ledematen zwieren. Des te harder en meer euforisch davert de Nederlandstalige muziek – al die orgels en sentimentele uithalen lijken de vrouw een stukje op te tillen. Geen voorbijganger ontkomt eraan door haar onbevangen levenslust te worden aangestoken, onwillekeurige lachjes duiken op en de lantaarns doen vrolijk mee. Alles en iedereen dat kan lachen lacht de bloemiste toe, alles en iedereen stijgt met haar op. Ze danst de schemer terug naar waar die vandaan is gekomen, zonder dat ze daar zelf ook maar ’t minste erg in lijkt te hebben.
Met enige regelmaat scoor ik onderweg naar mijn lief bij deze stal de meest hartveroverende roos die de voorraad strekt, dat heb ik van mijn vader geleerd. Vroeger nam hij elke vrijdag zo’n exemplaar voor mijn moeder mee, magnifiek in cellofaan verpakt. Met krullend lint en al. Maar voortaan laat ik mijn lief deze kant op komen, half vijf stipt. Innig gearmd zullen we de opruimende bloemiste aanschouwen. Want echte romantiek, die is niet te koop.
Niet te koop
Beter te bewonderen - 4 januari 2024
Het Olympiaplein baddert in een nat winterzonnetje, hoog aan de hemelkoepel hangt fluweeldunne nevel. Een gozer met een jong, meisjesachtig gezicht maar zware snor trekt op een skateboard aan me voorbij – bijna geruisloos glijdt hij over het blauwe asfalt. Een meditatief stemmend beeld. De skateboarder suist naar een man die zich tegoed doet aan een krantje. Geruite flatcap, aardenbeienneus, een dikke en wasemende sigaar in de mondhoek. Op zijn wangen en rond zijn kaken ligt een rode gloed, de echo’s van de scheerbeurt van vanochtend. Pal voor hem gaat de skateboarder in de ankers en knikt hem opdringerig toe. Mistrouwig laat de man zijn ogen boven de schutting van zijn krant uit piepen.
De skateboarder steekt van wal, hartstochtelijke lichaamstaal. ‘…dus als u het niet erg zou vinden om een van die te pakken,’ draagt de wind een flard van zijn verhaal mijn oren in, ‘deze grind namelijk het chillst, begrijpt u wel…’ De skateboarder maakt een vet aangezet gebaar in de richting van twee bankjes even verderop – daar kan de man in alle kalmte zijn krantje lezen. Zijn antwoord overwegend neemt de man een pof van zijn sigaar, langs zijn flatcap stijgt een stroperig rookkolommetje de ether in. Hij wijst naar het skateparcours dat aan de andere kant van het plein ligt, de metalen obstakels blikkeren in het zonlicht. Dát is waar de skateboarder wezen moet; dát is waar hij zijn ding hoort te doen. Maar de skateboarder schudt van nee.
Hij moet toch écht dit bankje hebben. De man gaat staan, knijpt zijn schouders hoog op. Het dreigt erop aan te komen.
Plotseling komen er in de verte meer skateboarders toevloeien, een soort roedel. Als de man hen in het zicht krijgt besluit hij maar eieren voor zijn geld te kiezen. Korzelig kiest hij positie op een van de bankjes die de skateboarder hem heeft toegemeten. Zijn krant heeft-ie dubbelgevouwen en naast zich neergelegd. Met opperste concentratie neemt hij de hem ontnomen zitplaats in ogenschouw, waaromheen zich inmiddels acht skateboarders hebben verzameld. De één vet de rand in met een waxinelichtje, een ander tovert een handcamera tevoorschijn. Even later wordt de skateboarder met de walrussnor gefilmd terwijl hij zijn trukendoos loslaat op het bankje. Magische kunsten, alsof de jongen aan een onzichtbaar draadje hangt. De weggepeste man staat op, kruist stiefelend het plein, neemt plaats op een van de gefabriceerde skateobstakels, hervlamt zijn uitgedoofde sigaar. Zijn krantje blijft potdicht.
Ik ga achter hem staan. Vanuit deze hoek is de skateboarder veel beter te bewonderen. Trucs worden onverminderd op het bankje geland. De man kan het niet laten zachtjes te applaudisseren, meer plechtig dan afgepast tikt hij met zijn hand tegen zijn dijbeen.
Beter te bewonderen
Schip ahoy! - 28 december 2023
Late spits. Een smoordrukke trein waar kantoorzweet in het rond wolkt. Staand lezen gaat nog nét, een bladzijde omslaan kan je ’t leven kosten. Het gezicht van het meisje voor me zie ik slechts via de donkere ruit in de deur. Haar zwart als roet, zwaar opgemaakt, lippen rücksichtlos opgespoten. Lekker fout.
Bij station Diemen houdt een groot deel het voor gezien. Bevrijdende gaten ontstaan, hemelse ademruimte. Een paar tellen voordat de schuifdeuren zich onder pneumatische zuchten sluiten komt er een groepje springerige kereltjes naar binnen buitelen. Vijf exemplaren, allemaal een jaar of veertien. Net gevoetbald, de inspanning gloeit nog na op de wangen. Talentvol spul, dat zie je direct. Achteloos worden de omvangrijke sporttassen van de schouders gegooid, luidruchtig slaan ze met elkaar aan het geiten – nekklemmen, okkernoten, schertsende raps en al die zaken meer. Medereizigers nemen er zichtbaar aanstoot aan, de brunette die ik zojuist via de weerspiegeling in de ruit aan het begluren was slaat haar ogen bakvisserig ten hemel. Haar rücksichtlosheid is vertrokken als sneeuw voor de zon, op de een of ander manier doet ze me denken aan meisjes met wie ik op het Stedelijk Gymnasium zat.
Opeens maant een van de voetballertjes de rest van het collectief tot stilte.
Met gevoel voor pathetiek wijst hij naar de glazen wand van de eerste klas. Ademloos staren ze naar de koninklijke, glansrode neplederstoelen. ’t Water loopt hun in de mond. Ze knijpen hun oogjes tot spleetjes en laten ze malicieus en doelgericht van hot naar her flitsen – voor, achter, links, rechts. De kust blijkt veilig. Zodra ze dit geconstateerd hebben weten de jongens niet hoe rap ze de lege ereloge moeten enteren. Schip ahoy!
Een van hen vogelt een speakertje tevoorschijn. Afrotrap hopt al snel door het ganse treinstel.
De brunette kijkt me aan alsof ik in zou moeten grijpen. De muziek is aanstekelijk, het enthousiasme waarmee de voetballertjes in hun nieuwe koninkrijk tekeergaan nog veel aanstekelijker. Ze klappen, dansen, springen over en weer alsof ze aan het apenkooien zijn. Het meubilair van de eersteklas houdt zich angstig voor dood, in de hoop dat het circusterreur zo ’t vlugst over zal gaan. De brunette komt op me af, verzoekt me het acrobatische tuig aan te spreken. Ik pieker even, terwijl ik glazig haar pornolippen inspecteer. Ze lijken te zijn geslonken, als bij toverslag.
Opeens stijgt er achter de glaswand paniekerig gejoel op. Als veldmuisjes schieten de voetballers terug de tweede klas in, breken op, verschansen zich achter stoelen en kantoorklerken die zich blindstaren op hun overmatig grote telefoons. Capuchons gaan op. Een vrouwelijke conducteur draait het machinistenhok op slot en beent opgeruimd in het kielzog van de jochies de eersteklas uit, niet van plan wie dan ook te bestraffen.
De brunette schiet haar aan: ‘Zeg, zouden zij daar niet een boete voor moeten krijgen?’ De conducteur buigt zich samenzweerderig naar haar toe. ‘Jongedame,’ ruist haar mistige stem beminnelijk, ‘over wie heeft u het precies?’
Schip ahoy!
De ratten van Amsterdam - 21 december 2023
Het heeft karton en afvalzakken gestormd rondom de drie straatcontainers aan het begin van de Pieter Nieuwlandstraat, aan de Dappermarkt. De bakken staan met gesloten bek onwrikbaar in het gelid. ’t Verdommend ook nog maar het kleinste prulletje in te slikken.
Twee van handhaving komen voorbij gemarcheerd en krijgen de troep in het oog. Ze stoppen en schudden moedeloos het hoofd. Eentje brabbelt iets in de portofoon op zijn borst en gaat een endje verderop staan terwijl de ander de rotzooi aan een nader inspectie onderwerpt. Doelloos trapt hij een geplette doos opzij, vervolgens vestigt hij vol afschuw zijn blik op een opgereten vuilniszak die afgekloven kippenpootjes lekt. Een bejaarde vrouw aan de overkant van de straat vraagt hem kraaiend iets aan dit ‘ronduit asociale gedrag’ te doen. Ze gebiedt meer dan dat ze vraagt. ‘Het klotst de spuigaten uit, meneer… Zo komen we nooit van die ratten af!’ sluit ze haar jammerklacht af en ze stommelt gespannen weer verder.
De andere handhaver is klaar met zijn portofoon, verenigt zich weer met zijn collega en laat zijn lippen afkeurende sisgeluidjes spugen – op een overdreven, neppe manier. Het doet hem door de mand vallen, kan niet anders of ook hij heeft zich weleens aan dit soort aso-gedrag schuldig gemaakt. De beelden van de bewuste avond duikelen voor zijn ogen: zijn vrouw die hem opdroeg het oud-papier buiten te zetten, na het avondmaal, ’t was al donker en verdraaid koud ook, hun kleine meisje lag net op bed, een glas dieprode wijn voor de teevee in het vooruitzicht… Container afgestampt. Tuurlijk. Alles mee terug? Dank u de koekoek! Even scannen over de schouder, en hopsa! Omdraaien en met hoog opgeknepen schouders koers huiswaarts. Handen ferm in de zakken.
Er komt een gemeenteauto aangereden. Zo’n witte met rode strepen.
Drie stuks stappen uit, onder hen één vrouw. Ze is klein en eet een ligakoek, het soort dat voornamelijk op basisscholen afzetgebied vindt. Er wordt gegroet, er wordt gelachen. Nu vijf man sterk beginnen de dienders door het afval te graven, neuzend naar etiketten met postadressen, bonnetjes of andere sporen van de daders. Er wordt gevonden. Het bewijsstuk gaat in een plastic zak met ritssluiting; ze kennen hun krimi’s.
‘Dit is het lik-op-stuk-beleid dat tegenwoordig van kracht is,’ wordt me door de serveerster van het belendende Café Nieuwland bijgebracht. Met meeslepende, schier adembenemende routine neemt ze mijn tafeltje af. De vijf tegenover ons zetten ondertussen hun klopjacht gretig voort. Ze hebben bloed geroken, en niet zo’n beetje ook. De serveerster staart er nog even naar en vraagt niemand in het bijzonder wie nou eigenlijk de ratten van Amsterdam zijn.
De ratten van Amsterdam
Waar Abraham de mosterd haalt - 14 december 2023
Voorheen kwam ik regelmatig in Nieuw-West. Mijn lief betrok er een appartementje boven de Total aan de Burgemeester de Vlugtlaan, een van de broeierigste trefpunten van de wijk. Van rust hebben ze daar nog nooit gehoord. De voordeur van haar toenmalige woning was klein en zat rechts van het pompstation weggestopt, een Alice in Wonderland-gevalletje. Ernaast bevond zich een nis die werd afgescheiden door een manshoog gaashekwerk en tot in het holst van de nacht dienstdeed als uitvalsbasis voor piepend ongedierte en een vaste kern hasj rokende hangjongeren.
‘Prima lui,’ wist mijn lief te vertellen, ‘groeten altijd vriendelijk terug en zijn nooit te beroerd om even te helpen met sjouwen.’ Een keer, op een kleffe hondsdagochtend aan het eind van juli, stapte ik met een pafferig gezicht bij haar appartement naar buiten. Ik was eropuit gestuurd voor meergranencroissantjes, bosfruit, jam, oude kaas, verse jus en eieren. Zondagsvoer. Ik ontsloot mijn fiets, langszij van me rammelde iets. Toen ik me oprichtte keek ik recht in de ogen van een zandbruin gassie met een glimmend kort kapsel, een fier uitgestoken borst en romige zwembandjes die door het stof van zijn shirt bolden. Smachtend had hij zich tegen het hek geplakt, zijn handen gevormd tot een tunneltje waar hij doorheen tuurde als probeerde-ie door een verduisterde ruit te kijken.
‘Hé man, ik ken jou,’ beweerde hij, en voordat ik van hier waarschijnlijk? over mijn lippen kon krijgen zette hij voort: ‘De School, weet je wel: die club. We hebben daar vet lekker staan gaan samen, volgens mij wel vaker dan eens. Ja, toch?’ Ik fixeerde mijn blik. Deze jongen was hoogstens achttien. Ik dacht na. Vaak zat had ik lekker staan gaan in De School. Meestal met mensen van minstens mijn leeftijd, maar niet zelden met jongelingen. Ik bestudeerde ’m nog eens goed. Hij had wel een bekend koppie, dat moest gezegd…
‘Je had goeie moves, chille vibes,’ complimenteerde hij me. Ik voelde dat mijn gezicht zich in een glimlach plooide. De jongen liet het intreden van een stilte niet gebeuren:
‘Beter komen we elkaar nog een keer tegen,’ knipoogde hij, en opeens scande hij vluchtig en achterdochtig zijn omgeving en wenkte me. Ik liet me lokken. ‘Enneh, als je een nummertje nodig hebt voor een en ander,’ toverde hij de aap uit de mouw, sissend in mijn oor. ‘Dan heb ik dat natuurlijk wel voor je.’
En daar stond ik dan, gedesillusioneerd en tegenover een puber die maar al te goed wist waar Abraham de mosterd haalt. In het verhitte, veelbewogen epicentrum van Nieuw-West, met de geur van benzine kringelend door mijn neusgaten. Totaal ontnuchterd.
Waar Abraham de mosterd haalt
Hoopvol - 7 december 2023
Serene, lichtelijk weemoedig stemmende miezer trekt door de schijnsels van de lantaarns op de Dam en daalt muisstil neer op de schots en sheve kinderkopjes. Ze doet de blosrijke toeristengezichten glimmen. Bovenop Grand Hotel Krasnapolsky dansen vlaggen ritmisch in de wind, voor de ingang post een torenhoge bewaker met compact bovenlijf en lange, lijnrechte benen. Ravenzwart jack, ravenzwarte jeans, ravenzwart haar (hoewel erg weinig, want: deserterende haargrens) en in zijn ogen, jawel, een ravenzwarte blik die elk vrouwelijk achtersteven met krijsend verlangen volgt. De bewaker is niet het type dat je voor een met sonoor blauw overkapte hotelingang zou verwachten. Hij is eerder van het slag dat op het Leidseplein uitvaagsel weigert op grond van verkeerd schoeisel. Waaghals die tegen hem in opstand durft te komen.
De vraag begint te rijzen onder welke voorwaarden deze bewaker bij Krasnapolsky in dienst is getreden. Hij voert welhaast geen klap uit: vervaarlijk-flegmatieke lichaamshouding, gefixeerd staren, stoer sigaretjes roken – daarmee is de lading wel gedekt. De deur openhouden, welkom heten, een beleefd glimlachje: ’t is er allemaal niet bij. Zelfs op het moment dat er een taxibusje halthoudt en een bende vakantiegangers met bagage en al uitspuwt verroert de bewaker geen vin, laat al het werk over aan de in zijde gestoken piccolo’s die zich met een chromen trolly naar buiten haasten. Hij besluit ondertussen nog maar een rokertje op te steken. Wanneer de piccolo’s hem puffend weer passeren wenden ze zich van hem af. Ze sissen heimelijk maar absoluut haatdragend. Zouden ze zo dadelijk bezwaar gaan aantekenen bij de manager? En dan? Zou die wel zo flink zijn deze kolos op zijn gedrag aan te spreken?
Denk maar.
Het is maf. Je zou vermoeden dat de bewaker elke kans tot bewegen te baat zou nemen, even het bloed laten stromen. Stilstaan doet-ie al meer dan genoeg. Maar hij taalt nergens naar. Hoe laat zou zijn shift erop zitten? Is-ie pas net begonnen? Het einde lijkt in ieder geval nog lang niet in zicht te zijn.
Sigaret nummer zoveel is een feit. Dan springt er plotseling vanuit de hotellobby een Jerommeke op de rug van de bewaker. Hij blijft hangen als een aapje, glunderend en verrukt en met puberale ondeugd in zijn oogopslag. Er wordt gebulderd van het lachen. Jerommeke daalt af en gebroederlijk stappen de ginnegappers naar een hoekterras verderop om zich aldaar neer te vleien en twee pullen bier te bestellen. Terwijl de man de laatste hijs van zijn sigaret uitblaast onderwerpt hij ook de serveerster aan een vleeskeuring, met opgetrokken wenkbrauwen fluit hij haar na.
‘Saturday night!’ ronkt zijn schorre stem over het plein, en de kameraden proosten luid. Vol verwachting kloppen hun harten.
Hoopvol
Poedel te leen - 30 november 2023
Je ziet ze in Amsterdam steeds vaker, vooral in De Pijp is de concentratie buitengewoon hoog. Ik heb het over toypoedels. Gedomesticeerde spring-in-het-veldjes die zijn gewikkeld in een sluier van krulletjes. Ze hebben ogen als knikkertjes, een ongekende aaibaarheidsfactor en wandelen meestal naast ranke jongedames in lange, gewatteerde jassen die hun haar in strakke paardenstaart dragen. Soms heb ik zo’n beest als logé.
Pilar, heet ze. De eerste keer was alweer langer dan een jaar terug, maar staat me bij als de dag van gisteren. Haar baasje en mijn lief zijn goede vriendinnen en waren destijds nog collega-producers bij een blad dat menig vrouw de maandelijkse sleur doorhelpt. Het was herfst en ze hadden een tweedaagse shoot in het buitenland op de planning staan. Het mondaine Ibiza, waar de zon als het goed was nog ongenaakbaar en exclusief scheen op het jetset-bestaan. Hoe dan ook: Pilar behoefde onderdak.
‘Ah joh, is toch vet leuk, op zo’n hondje passen?’ probeerde mijn lief me eerder die week over de streep te trekken. Ik had weinig trek in een discussie, koos voor de weg van de minste weerstand. Drie dagen later maakte ik kennis met Pilar. Ze wervelde onvermoeibaar mijn appartement door, had bakken energie die ze kwijt moest. Onversneden hysterie, alsof er een voetzoeker door haar ribbenkastje aan het tollen was. Tong krankzinnig uit de bek, de hele mikmak. Ik lijnde haar direct maar aan voor een rondje Oosterpark, gedonder met de onderbuurman had ik de laatste weken al genoeg gehad.
Pilar had nauwelijks een poot in het park gezet of ze kreeg een zondvloed aan aandacht te verduren. De mensen schoten op haar af als bijen op honing, knielden neer. Liefkozen, luchtkusjes, kreten van ontroering en wat al niet.
Ik stond erbij en ik keek ernaar.
‘Is dat jouw hondje?’ werd ook mij een scheutje aandacht geschonken. ’t Betrof een bekoorlijke verschijning. Ze richtte zich op, aaide een verdwaalde pijpenkrul uit haar gezicht. Haar grote, gillend blauwe ogen keken me opgewonden aan. Ik kon het bonzen van haar hart zo ongeveer horen. Ik staarde even naar de riem in mijn hand en herkauwde in gedachten haar vraag. Of dit mijn hondje was…
‘Ja,’ hoorde ik mezelf antwoorden, en ongevraagd toevoegen: ‘Ze heet Pilar. Ze is acht maanden oud.’
Het meisje trad nader, maar voordat ik een volgende zin kon uitbrengen viel de kring rondom Pilar plotseling uiteen. Het beest was op haar hurken gedaald, huiverde en kakte iets uit dat nog het meeste weghad van een koetjesreep die een zomervakantie in een schooltas was blijven plakken. Gelukkig was ik de zakjes niet vergeten. Toen ik met Pilars poep bungelend in mijn hand naar een prullenbak zocht merkte ik dat ook het meisje was gevlogen.
Maar Pilar trok alweer nieuw publiek aan.
Samen doorkruisten we Amsterdam-Oost op alle mogelijke manieren.
Poedel te leen
David Steenmeijer (1996) studeerde psychologie aan de Radboud Universiteit, behandelt jongeren die kampen met autisme of angst- of dwangstoornissen en is zich aan de Universiteit van Amsterdam aan het specialiseren binnen het klinische domein van de geestelijke zorg.
In april 2020 maakte David met het boek Victor zijn literaire debuut bij uitgeverij Wereldbibliotheek. In 2024 verschijnt bij HarperCollins Holland zijn eerste non-fictiewerk, dat de gesloten segmenten van het zorgwezen grondig tegen het licht houdt. Verder schrijft David sinds kort voor HP/De Tijd, werkt hij aan zijn tweede roman en korte verhalen.
Tot slot is hij medeoprichter en -eigenaar van Terra, een vijfkoppig collectief dat in Nijmegen en Amsterdam evenementen organiseert die elektronische muziek als vertrekpunt hebben.
Header afbeelding: schets voor David, gemaakt door een stadsnomade op een afterparty in Amsterdam Noord.
Afbeeldingen bij de stukken: AI gegenereerd door Julia Romeijn