Jonah Falke
Dagboek uit Marokko
Dagboek uit Marokko: Dag 7 (Slot)
19 december 2024
Op een vrachtschip dat van Tanger naar Algeciras vaart, mogen ook een handjevol passagiers mee. Op mensen is dit schip, net als de haven, niet ingericht. Het is de grootste haven van Afrika. Groot betekent traag: je moet lang wachten tussen de hardrijdende vrachtwagens en piepende apparaten. Er is veel politie, hijgende drugshonden, en kilometerslange hekken. Het douanepersoneel rookt binnen sigaretjes en maakt veel grappen onderling. Mijn paspoort gooien ze terug nadat er een rode stempel in staat.
Deze haven ligt op een uur rijden van de binnenstad. Vanuit de taxi zie je eerst de rijke nieuwe buitenwijken, waar in de winter geen mens lijkt te wonen. Daarna volgt het platteland. Er lopen schaapsherders in de berm, hun schapen in galop langs de weg. Vanuit het hotel meende ik de haven van Tanger al lang gezien te hebben, maar dat was een vergissing. Het bleek kinderspel: een poort waar pleziervaarten en wat vissersboten aanmeren. Weinig vracht betekent ook geen enkele vluchteling die een poging waagt. Tot nu toe had ik alleen de natuurlijke watergrens tussen Afrika en Europa gezien.
Bij de taxistandplaats en de bussen in deze haven staan jongens aan de andere kant van het hek te schreeuwen. Ze vragen waar ik vandaan kom en waar ik heen wil. Met die vragen verraden ze eigenlijk alleen waar ze zélf heen willen. Dan roepen ze iets in het Arabisch. Een bewaker vertaalt: ‘Ze willen naar Europa en zeggen dat ze honger hebben.’ Hij zegt het laconiek, alsof hij hen niet meer serieus neemt. ‘In Marokko is ook genoeg werk.’
Het schip is groot en leeg. In een hoek ruikt het naar kip. In dampende bakken wordt kip met groenten geserveerd voor de vrachtwagenchauffeurs. Ze kijken bevreemd over hun schouder als ik in de rij ga staan. Maar ik verkies hun gezelschap boven dat van de andere passagiers, die verloren door het gangpad blijven dralen. Na de kip ga ik op zoek naar koffie. Als bij een wonder tref ik een medewerkster met een dienblad op de gang. Daarop staat een echt keramiek wit espressokopje, geen kartonnen bekertje—precies waar ik op hoopte.
Ik vraag of ik het kopje kan kopen. Ze begint te giechelen en vraagt of ik het zeker weet. Ik mag de espresso hebben. Ze zegt: ‘Deze espresso was voor de kapitein bedoeld. U bent de allereerste passagier ooit die uit zijn kopje drinkt.’ Ze roept een collega en vertelt kirrend over deze historische gebeurtenis.
Zoals gezegd was het geen ontspannen verblijf in Marokko. Ik weet niet meer wie het zei of schreef, maar rust is iets voor de doden, luidt het credo ongeveer. Misschien is er geen ontsnappen aan als mens. Aan het eind van iedere dag nam ik plaats in Café Paris, in het hart van Tanger, waar de stad op zijn luidst en drukst was. In de chaos probeerde ik als een boom te zijn. Maar ik ben nog een mens, want het is kalmerend om nu op dit traag varende, brommende schip te zitten.
Toch zal ik snel, als het echt stil wordt, de herrie en smalle straten van Tanger gaan missen. Op het terras van Café Paris las ik soms het Europese nieuws. Dat leek allemaal erg ver weg en abstract, maar toch schreef ik alvast een paar vrienden dat Tanger misschien als toevluchtsoord kon dienen, als het ooit echt mis zou gaan in Europa. Ook mijn vriendin—die vloeiend Frans spreekt en hier de hele dag met Jan en alleman praatte—vond het een goed idee om hierheen te verhuizen, mocht dat nodig zijn. Bovendien doet het geen mens kwaad om eens in de positie van een minderheid te verkeren, de taal niet machtig te zijn, en privileges te zien vervliegen.
Tanger lijkt een stad waar immigratie ook mag mislukken. Het komt niet zo nauw. En daardoor kan immigratie hier eigenlijk alleen maar slagen. In deze rommelige ruimte aan de zee zijn er mogelijkheden. De dingen zijn nog niet zo vast en verkrampt, hard en zuur als op het oude continent waar dit vrachtschip nu kalm naar terugvaart.
Dag 6: Middagduivel
18 december 2024
Op aanraden van zijn dokter werd Henri Matisse in 1912 en 1913 geadviseerd om in Tanger tot rust te komen. Hij begon hier losser te schilderen. Tijdens zijn weken in Tanger verbleef hij in het Grand Hôtel Ville de France. Het hotel staat er nog, maar het uitzicht is totaal veranderd. Alleen de Straat van Gibraltar en de palmbomen zijn voor de mens onveranderd. Het lot of geluk van een kunstenaar is dat rust niet echt bestaat; je kunt jezelf beter blijven werken, blijven vooruithelpen. Matisse blonk hierin uit. Toen hij al oud en ziek was, maakte hij nog zijn papiers découpés.
Mijn eigen voornemen om wat uit te rusten in Tanger is totaal mislukt. Elke dag word je als een willoos, inschikkelijk wezen de straat opgestuurd. Het eerste wat ze de mensen in de psychiatrische instelling—waar ik onlangs rondliep—leren, is om weer een ritme op te pakken. Maar het ritme van deze stad is even fascinerend als uitputtend. Op iedere straathoek is een ander verhaal te vinden. Iedere beschrijving van de stad lijkt slechts een uiting van creatieve armoede. Mijn humeur slaat om, iets wat ik pas herken als het te laat is, als een hongerklop.
In de lobby van het Grand Hôtel Ville de France kijk ik naar door de zon verkleurde reproducties van Matisse. Het helpt niet. Ergens in de bosjes gaan liggen om over de toekomst na te denken, lijkt nog het meest aanlokkelijk. Ik ga een van de honderden theehuizen in. Waar anderen de kroeg als troost bezoeken, kijkt men hier veelal zwijgend voor zich uit. Misschien word ik op een dag wakker zoals zovele mannen hier: eindeloos starend, de glans verloren, de verbittering nabij. Misschien ga ik op een dag wel Arabisch spreken.
De vloek en zegen van deze stad is dat er altijd een morgen aanbreekt. De volgende ochtend, op een terras dat uitkijkt op de haven, komt een schoenenpoetser in een blauwe stofjas op me af. Hij is geen familie van de schoenenpoetser met één tand die ik in Rabat zag. Want net als de vis vers is, komt hij uit Spanje om geld te verdienen. Hij heeft er zin in vandaag: hij werpt zich op zijn knieën en, zonder eerst te onderhandelen, begint hij al te poetsen. Al poetsend onderhandelt hij, terwijl hij vertelt over zijn kinderen, het droge Spaanse achterland—misschien alles om me op menselijkheid te betrappen en zo de prijs wat op te drijven.
Hij kijkt me aan, vrolijk en niet verwijtend, maar alwetend, en zegt: ‘You want sun, right? But we want rain.’
Dag 5: Rabat
17 december 2024
Op het hagelnieuwe treinstation van Tanger vertrekt elk heel uur een glimmende trein naar Rabat. Met een snelheid van 300 kilometer per uur wordt het land steeds kleiner. De stad verdwijnt sneller dan je gedachten kunnen bijhouden en maakt plaats voor het trage ritme van het platteland. In de eersteklascoupé zitten mannen en vrouwen in maatpakken ernstig naar hun laptops te staren. Het zijn forenzen; ze kijken niet meer naar buiten. Het lijkt hen niet te verbazen dat twee tijdperken hier moeiteloos samenkomen: de trein biedt wifi, terwijl op de naastgelegen snelweg nog mensen met paard en wagen reizen.
Ook het station van Rabat is nieuw. Over de glanzende plavuizen bewegen mensen haastig naar taxi’s. Mijn taxichauffeur en ik hebben echter geen haast. Ik hoef geen gordel te dragen en de stoplichten storen hem niet. Hij manoeuvreert ons door het verkeer, langs regeringsgebouwen en een moskee, en wijst het paleis van de koning aan. Een paar dagen geleden stemde de Marokkaanse minister van Justitie, Abdellatif Ouahbi, hier in met een wetsvoorstel om arrestaties vanwege financiële schulden te voorkomen. Burgers zullen niet langer zonder het te weten op een opsporingslijst terechtkomen en zomaar gearresteerd worden. Bovendien zal de nieuwe wet een einde maken aan het gelijkstellen van snelheidsovertreders en moordenaars in strafzaken.
Ik loop door Rabat en merk hoe er meer ruimte en lege pleinen zijn dan in Tanger. Misschien komt de stad pas ’s avonds echt tot leven, maar op dit uur, in de brede straten, ligt ontmenselijking op de loer. Veel regeringssteden hebben iets wereldvreemds, het platteland, de paarden wagens en diens mensen zijn makkelijk te verteren in de statistieken.
Waar de verschillen groot zijn, zijn de schaduwen scherp. In een oogwenk verandert het licht; de sfeer slaat om zodra de straten smaller worden en ik een achterbuurtje inloop. Het kenmerk van een slechte of gevaarlijke buurt is dat het er rustig is, terwijl je de sociale controle voelt en de stiltes hoort. Van een afstand worden dit soort plekken vaak afgeschilderd als wild en luidruchtig, maar het werkelijke kwaad verschuilt zich in de stilte. Toch, als ik een hoek omsla, schijnt de zon weer.
Een vrolijke schoenenpoetser met één tand vraagt of hij mijn schoenen mag poetsen. Hij is onderweg naar het centrum, zijn schoensmeer veilig opgeborgen in een houten kistje dat al generaties meegaat. Ik zeg: ‘Misschien morgen.’ En hij lacht zijn tand onbeschaamd bloot.
Het is donker wanneer ik in de trein terug naar Tanger zit. De coupé is vol en de passagiers zijn moe. In de tweede klas vervagen de grenzen tussen forenzen en anderen; iedereen dommelt langzaam weg. De enige die wakker blijft, is een man zonder kaartje. In het gangpad kijkt de conducteur streng, zijn uniform en snor onderstrepen zijn ernst. Toch, buiten zicht van de anderen, strijkt hij met de hand over zijn hart en laat de man gaan.
Het is een verademing om weer in Tanger aan te komen. Verkwikt stromen de mensen de stad in. Die avond komt er in de haven een jongen naar me toe met een wit paard. Hij vraagt of ik een stukje wil rijden. Achter hem schittert de boulevard, waar nieuwbouw gulzig verrijst en de lichtjes branden tot de zon weer opkomt. Ik sla het aanbod af, maar vraag hoe zijn paard heet. Hij haalt zijn schouders op, wetend dat hij aan mij niets zal verdienen. ‘Paarden hebben geen naam nodig,’ zegt hij, terwijl hij het dier een tik geeft. Gehoorzaam stapt het verder.
Dag 4: Hotel La Tangerina
16 december 2024
Hotel La Tangerina heeft tien kamers. Het is een riad, een woonhuis, waar je samenleeft met het personeel en een vink. Het puttertje verblijft in een kooi op de tweede verdieping, naast kamer drie. Alsof het uit een schilderij is weggevlogen, mag het tijdens het ontbijt dagelijks even vrij rondvliegen langs de witte kamers en de oude meubels. Gehoorzaam keert het daarna terug naar zijn kooi. Van benauwend gevangenschap of dierenmishandeling lijkt geen sprake. Vrijheid is misschien wel het moeilijkste wat er is, voor alles en iedereen met een hartslag.
’s Avonds wordt er een rood-wit gestreepte deken over de kooi gelegd, zodat de vogel en de gasten rustig kunnen slapen. Later op de avond, voordat de conciërge zelf gaat slapen op het bankje naast de smeulende haard, zet hij de kooi op de gang.
Ook de mensen—gasten én personeel—zijn hier vrijwillig gekooid in dit hotel. De straatzijde is geblindeerd, het leven speelt zich volledig binnen af. Als gast krijg je geen sleutel; je moet kloppen om binnen te komen. De receptionisten lijken op elk moment van de dag even blij je weer te zien. Ze begroeten je in het Frans, Arabisch, Spaans of Engels en vragen hoe je dag buiten was. Over nieuws of politiek wordt nooit gesproken.
De hele dag klinkt in elke kamer en op elke gang klassieke muziek via krakende radiobuisjes, met Radio Swiss als constante afzender. Toen ik het hotel voor het eerst betrad, galmde Beethovens Negende Symfonie door de gangen. Het koor zong Alle Menschen werden Brüder.
Buiten draait het leven door, maar binnen lijkt het alsof de jaren vijftig of zestig nooit zijn geëindigd. De tijd staat hier stil, op een aangename manier: alles is oud, maar perfect onderhouden. De deuren, de tegels, het servies—het is alsof niets ooit aan verval onderhevig is. Als er iets breekt, wordt het haast ongemerkt in ere hersteld.
Het is verfrissend dat er geen overbodige hotelmanager rondloopt om alles te controleren. Iedereen heeft hier zijn taak en voert die met toewijding uit. Toch is het personeel soms bijna té gedienstig. Ze spreken zacht en bewegen zo stil dat je ze nauwelijks hoort. Koffers hoef je nooit te dragen, en als je de trap afkomt, knipt iemand direct het licht voor je aan. Het voelt alsof je ongemerkt een aantal handicaps hebt, waarvan je je tot nu toe niet bewust was.
Vanaf het dakterras van Hotel La Tangerina zie ik hoe deze stad zich snel uitbreidt. De plannen van koning Mohammed VI zijn ambitieus: binnenkort zullen hier een miljoen mensen wonen. Maar de vooruitgang oogt zoals overal—hoge, witte appartementen met grote ramen langs de kustlijn. Het gebrek aan verbeelding maakt me weemoedig. Het is alsof mensen maar één idee hebben van hoe vooruitgang en rijkdom eruit mogen zien. Want wat komt er ná de vooruitgang? Meestal verveling, zorgen, conservatisme.
Liever blijf ik binnen, in een hoekje, waar ik kijk naar de schoonmakers die komen en gaan als de hotelgasten de stad in zijn. Gisteren bracht een schoonmaakster haar kind mee. Hij dwaalde verveeld door de gangen of speelde in de lobby een spelletje op de telefoon van zijn moeder. Zijn benen raakten de grond nog net niet.
Misschien zal ook hij, op een dag, uit verveling beginnen te dromen over Spanje, over Europa, over de andere kant van de zee. Tegen de tijd dat zijn benen de grond raken, is het puttertje waarschijnlijk gestorven, stilzwijgend vervangen door een ander vogeltje.
Dag 3: Even troebel als helder
15 december 2024
In de haven ligt deze morgen een schip van de Holland-Amerika Lijn. Rustig kringelt er witte rook uit de schoorsteen. Rechts ontwaakt de stad rommelig en toeterend, voor me ligt De Straat van Gibraltar en links klotst de Atlantische Oceaan. Waar de zee overgaat in de oceaan is niet te zien, maar de grens tussen Afrika en Europa was nog nooit zo scherp. Hekken, beton, verroest prikkeldraad, patrouilles, en als in een stripverhaal antennemasten vermomd als palmboom—met wat plastic palmbladeren erop geprikt. Op de kade stiefelt een tourgids en vertelt dat men dit ooit ‘the end of the known world’ noemde. Hij wijst naar Afrika, terwijl een roedel Amerikaanse toeristen gedwee knikt en met onvaste tred achter hem aan sloft naar de volgende bezienswaardigheid.
In oktober 2022 stapte ik in Rotterdam aan boord van een schip van dezelfde lijn, onderweg naar New York. Terwijl we de Atlantische Oceaan overstaken, sprak men in Europa over nucleaire bommen en jodiumtabletten. Iemand op het vasteland schreef me: ‘Op dat schip overleven jullie het misschien als enigen.’ Een omgekeerde Titanic? De wereld vergaat, maar het schip blijft drijven? Omringd door bejaarden fantaseerde ik over het starten van een nieuwe beschaving, maar al snel verloor ik de zin.
Destijds, twee jaar geleden, leek die oorlog in het Oosten al steeds verder weg te drijven. Om het cynisme te verdrijven en het realisme opnieuw in te voeren, zei Rutte in zijn eerste toespraak als NAVO-chef dat we ons mentaal op oorlog moeten voorbereiden. Het advies om contant geld in huis te halen voor het geval dat volgde niet veel later. Naast de dreiging van de Russen wil de ironie dat de lusten van Nederlandse militairen de nationale veiligheid in gevaar brachten met hun traceerbare datingapps.
Toen ik een paar weken terug in Berlijn en Warschau zat te vernikkelen, zei iemand dat Rutte wellicht ‘the man who saved the world’ zou worden, als Trump-fluisteraar. De toekomstige geschiedenis leek daar dichterbij dan ooit. Wie Russisch sprak, werd in Warschau al met wantrouwen aangekeken. Westerse analisten waarschuwden en bogen zich over complexe dossiers, maar het onderonsje tussen Trump en Zelensky in de wandelgangen—als jongens onder elkaar, bij de heropening van de Notre Dame in Parijs—haalde wellicht wel meer uit dan het werk van honderden diplomaten samen.
Het dreigende verval lijkt in Tanger niet meer dan een luchtspiegeling. De atmosfeer is hier even troebel als helder. Mystiek van smog en wierook vermengt zich met frisse zeewind, die ’s nachts alles verdrijft en plaatsmaakt voor ultramarijnblauw. De stad lijkt te ver weg om ooit bezet te worden. Hier is men nooit gestopt met contant betalen. Het is een plek die uitnodigt om nooit meer te vertrekken.
Op het dak van een hotel verderop is er deze ochtend een modefotoshoot gaande, met de zee en de oceaan als achtergrond. Een meisje in een zijden jurkje lacht flauwtjes naar de camera, terwijl drukdoende producenten om haar heen krioelen. Een assistent gooit haar sjaal op het juiste moment omhoog. Wat de rest van de dag zal brengen, blijft een raadsel. Met de straatkatten en mannen in dunne jasjes op de straathoeken wacht ik gelaten af. Zoals altijd weten alleen de meeuwen, met de precisie van een klok, waar de vis aan land komt. Zingend scheren ze verheugd door de haven.
Dag 2: Pokerspeler
14 december 2024
In een verwassen bontjas opent de Franse verhuurder zijn voordeur. Het is al middag, maar hij is net wakker. Zijn jas lijkt op de vacht van een verregende straatkat, en toch kleeft de armoede niet aan hem. Allerminst zelfs. Het is zoals ook adel versleten kleren kan dragen of katten hun elegantie weten te behouden, hoe uitgemergeld ze ook zijn.
Een kleine eeuw geleden was Tanger een plek voor vagebonden, kunstenaars, schrijvers, spionnen en diplomaten. Het was een bijproduct van de tijd waarin Tanger een unieke internationale handelszone was. Tussen 1923 en 1956 werd de stad bestuurd door Europeanen en Amerikanen, hoewel het formeel eigendom bleef van sultan Sidi Mohammed ben Yusef.
De nagalm van die tijd gonst nog altijd rond in dit huis en de rest van de stad. De straten in het oude centrum zijn smal en clandestien lijkt hier het codewoord. Onder de blauwe lucht, met uitzicht op zee, zijn de mogelijkheden groot. Wanneer ik zeg dat ik over de mensensmokkelaars en Afrikaanse vluchtelingen wil schrijven die hier in de bosjes wachten om stiekem op de boot naar Europa te stappen, zegt hij dat ik niet over hen, maar over hem moet schrijven.
‘Ik ben ook een vluchteling. Een Franse politieke en economische vluchteling. Als je in Frankrijk een business wil opzetten, zit je er verkeerd. Het is een communistisch land,’ zegt hij. Dat er nog iemand op het idee komt om naar Europa te vertrekken, kan hij zich niet voorstellen. Hij steekt een sigaret op en begint te praten over het Franse belastingstelsel. Het klinkt alsof hij over een vergane wereld spreekt.
De verhuurder is net wakker omdat hij een lange nacht achter de rug heeft. Hij is pokerspeler van beroep. Vroeger wilde hij muzikant worden, maar zijn geduld raakte op, of het publiek bleef weg. Nu speelt hij tegen drugshandelaren uit alle hoeken van de wereld en won zo al twee huizen bij elkaar. Hij heeft zelfs een derde ‘vastgoedproject’ op het oog. Zijn winst bestaat bij de gratie van het verlies van de ander, zoals dat altijd gaat.
Hoe kroonprins Moulay Hassan, zoon van koning Mohammed VI, over de kansen en winsten van anderen denkt in zijn paleis om de hoek, weet ik niet. Marokko is het rijkste koninkrijk van Afrika, en kroonprins Moulay wordt de meest verwende prins ter wereld genoemd. De Fransman zegt dat hij ook leeft als een koning, maar aan hem kleeft de zelfzuchtige risicobereidheid van een gokker die op een dag alles zomaar kan verliezen in het spel. Misschien is zijn bontjas dan wel het enige dat hij nog bezit.
Een uur later pakt hij een gitaar en begint luidkeels Franse liedjes te zingen voor zijn verloofde. Ik verlaat het huis; werken is niet meer mogelijk. Ik steek de straat over en stap Café Baba binnen. Er wordt fanatiek hasj gerookt. Dit is het café waar Keith Richards en Mick Jagger, Patti Smith hasj rookten en Kofi Annan thee dronk. Er hangen foto’s aan de muur, maar die zouden overal gemaakt kunnen zijn. Toeristen kun je van alles wijsmaken.
Ik dwaal door de stad. Soms zie je op straat nog een relikwie van Tanger als internationale handelszone. Boven de ingang van een theehuis staat: ‘Wir sprechen Deutsch! Hier sind Sie herzlich willkommen und werden freundlich bedient.’ Als het kosmopolitische leven eenmaal begint, is het vaak moeilijk te stoppen. Maar de jongen die er nu werkt, heeft nog nooit een woord Duits gesproken.
De avond valt. De TL-lampen in de winkels branden onverstoorbaar. Als ik in een restaurant zit en boven mijn bord opkijk, zie ik een vrouw en schrik. Het is alsof ik in een afgrond kijk. Haar bleke gelaat vertoont een grimas die doet denken aan De Schreeuw van Munch. Haar dood lijkt dichterbij dan de dag waarop haar kinderen leerplichtig worden. Met vieze vingers bonken de kinderen op de ramen en maken ze gebaren dat ze honger hebben. Hun spel lijkt al over voordat het goed en wel kon beginnen.
Als de verschillen groot zijn, is het verlies dat ook.
Dag 1: Geschiedenis der dingen
13 december 2024
Als je in een nieuwe wereld aankomt en de oproep tot gebed hoort, ligt het Oriëntalisme op de loer. Toch is het een verademing om hier te zijn, omdat het lijkt alsof je terug in de tijd gaat. Het zijn niet de minaretten of de gewaden, maar de algehele ondoorgrondelijke rommeligheid in de zon. Auto’s, bouwmaterialen, kratten en kisten liggen als vergeten langs de weg. De mensen zijn druk, maar niet chagrijnig gehaast of kromgetrokken van de kou. Op straathoeken staan mensen op een onbewaakt moment met gesloten ogen naar de zon te kijken. Groepjes jongens sturen je grijnzend een verkeerde straat in, om je vervolgens om de hoek met een glimlach op te wachten, als gastheer. Ze wijzen je de juiste weg en bieden sissend hasj aan.
Die rommeligheid maakt ook de geschiedenis der dingen beter zichtbaar. Hoe kinderen worden opgevoed in het openbaar, waar spullen vandaan komen of aan hun eind komen — het is een natuurlijkere manier van leven. Zoals een blad van een boom valt, verkleurt en verwaait, waarna de lente volgt. Het is nu hartje winter in Tanger, maar hier lijkt het altijd lente. Zelfs op bewolkte dagen stralen de gebouwen wit.
Alles is even orthodox als vrij en lijkt weinig bureaucratisch. Een straatsteen die losligt, wordt terloops aan de kant geschopt. De vele hoogteverschillen en trappen in de stad houden de mensen jong en alert. Alleen de verkeersregelaars zijn streng. Als een leeuwentemmer staat een man in een mooi grijs uniform met glimmende gouden knopen en een witte pet tussen de krioelende, gebutste auto’s, handelaren, kruiers, zwerfkinderen, straathonden en katten die willen oversteken naar elders.
De laatste boot van de dag blaast met zijn hoorn in de haven. De oproep tot gebed zingt door de stad, en mensen haasten zich naar de moskee. Later op de avond nemen zij plaats in koffiezaken, waar ze stoïcijns rokend maar geboeid als kinderen naar de val van het regime in Syrië kijken. Urenlang, niet blasé, maar om te laten doordringen wat hier gaande is. Om zo op nauwe voet met de geschiedenis te leven. Niet uit de sleetse verplichting van een goed geïnformeerde burger, maar als mens. Voor voetbal is er vanavond een stuk minder interesse. In die cafés is slechts winst, verlies of gelijkspel te behalen, terwijl de uitkomst in Syrië onzeker is en voer voor discussie biedt.
Het treurige lot van een toerist is om overal te moeten vertellen waar je vandaan komt. Al klinken er opgewonden klanken als je ‘Pays-Bas!’ zegt. Soms volgt er een nauwelijks verstaanbaar Nederlands zinnetje zoals: ‘Kijken, kijken, niet kopen.’ Maar een Spanjaard in Café Paris zag en zei het scherper: ‘Nederland? Een exemplarisch land, maar jullie hebben wel een vierkante blik gekregen.’ Waar het exemplarisch voor was, geen idee, maar de vierkante blik leek me duidelijk.
Proloog: Schreeuwers op een straathoek
12 december 2024
Het plan is om de komende dagen wat uit te rusten in Tanger. Het was een rusteloos jaar. Een paar dagen geleden verbleef ik op de gesloten afdeling van een psychiatrische instelling. Ook daar kwamen de mensen om tot rust te komen, velen op bevel van een burgemeester of een rechter. Ze vormden een gevaar voor zichzelf of anderen. De dagen leken er nog korter dan buiten. De zelfgekozen dood waarde rond op de gesloten afdeling, zoals elders op kantoren sleetse grappen worden verteld in de kantine. Maar sleets wordt de dood nooit.
Ik was er om een reportage te schrijven, zeg ik er maar bij. En toch, als er familie op bezoek kwam voor een patiënt, keken ze mij net zo goed bevreesd aan op de gang. Daarna wendden ze hun blik af, alsof mijn vermeende gekte besmettelijk was. Met die blikken vatten ze de psychiatrie goed samen: niemand is immuun voor de grillen van zijn geest.
Maar op de gesloten afdeling had ik als privilege een sleutel, een pieper; vrijheid. In Tanger heb ik een paspoort.
Ondanks alles spraken de patiënten geen sleets woord, al waren ze soms wel onnavolgbaar. Door het verblijf in die instelling en de wetenschap dat ik naar Tanger zou vertrekken, keek ik wat verveeld en met een schuin oog naar Angela Merkel die sprak over haar boek Vrijheid. Nog voordat de meeste voorvechters van vrijheid, Europa, democratie, hun mond openen, weet je vaak al wat ze gaan zeggen. Het leek allemaal oud nieuws geworden. Ideeën die aan het sterven zijn, of al gestorven waren zonder dat ze het zelf doorhadden. Als een schreeuwer op een straathoek waar niemand meer naar luistert. De wereld lijkt de hoek al omgeslagen, andere krachten roeren zich. Van debat lijkt weinig sprake. Het woord debat lijkt zijn oude betekenis weer terug te krijgen: het Latijnse battere — slaan en vechten. Constructief, intellectueel, het compromis? Het eigen gelijk tref je dagelijks in duizend smaken. Misschien was ook ik rijp voor opname. Hoe verloren ben je als zelfs het verleden zijn betekenis verliest? Moest ik in behandeling voor desillusies? Escapisme en wat al niet meer? Ziektes zonder naam?
Mijn verveling is weinig productief, hoopvol of vrolijk stemmend. In Tanger hoop ik op zon, wat blauwe lucht, koffie, sigaretten, een slechte internetverbinding, maar vooral op een glimp van vooruitgangsoptimisme. Hoe pijnlijk ook: mensen die willen vluchten, dat kleine stukje zee over, Europa tegemoet. Wat men op de bühne, in Den Haag, Brussel of donkere, bruine achterkamertjes ook bekokstoofd, wat men ook roept over mislukte migratie. In Tanger moet alles nog beginnen, en er is alle reden tot hoop. Tot nu toe heeft de mens zich nog door niets laten tegenhouden.
Hoe groter het leed, hoe groter de woorden waarin politici zich uitdrukken. Ze hanteren een jargon dat hun handelen onvermijdelijk doet lijken. Aan misdaden herinnert hun voorkomen nauwelijks. Maar wie een ander zijn illusies, fantasieën of hoop ontneemt, verdient niets anders dan een gedwongen opname. De criteria zijn simpel: een bedreiging voor zichzelf of anderen.