
Blog
Martijn Simons
over sport, literatuur
en stijl
#13
21 februari 2025
Er was een bandjesavond op school. Het niveau was overwegend aandoenlijk, een enkeling was echt goed. Wat ook opviel: het leek wel of ik naar de Top 2000 zat te luisteren.
Ik hoorde Another One Bites the Dust, en House of the Rising Sun. Zelfs Hotel California. Later werd door een van de bands nog een versie gespeeld van Creep van Radiohead. Het nummer werd met zoveel versierinkjes omkranst en met zoveel pathos gezongen dat het heel grappig was, ondanks, of misschien wel dankzij het feit dat het bloedserieus was bedoeld.
Dat optreden deed me denken aan Kees Prins als volkszanger Melvin, maar dan in een soort negatieve versie van. De ironie die niet door iedereen werd herkend, en misschien ook niet voor iedereen bedoeld was. Nadenken over de vraag of dat iets uithaalde.
Alle bands op het podium in de aula – ze hadden ook al zulke aandoenlijke namen: Bravura, Semper, De geplette frambozen – speelden zonder ironie, niet alleen de vertolkers van Creep. Daar zat dat aandoenlijke natuurlijk óók deels in. Ik had eerst geen idee waarom ze al die gedateerde liedjes zongen, maar later bedacht ik: het zal wel door hun muziekdocenten komen. Die dragen die nummers aan, het zijn vooral hun nummers.
Om eerlijk te zijn: ik heb altijd moeite met kijken naar amateurkunst, maar dit waren kinderen. Voor kinderen maak ik vele uitzonderingen. Maar ik wil niet naar een improvisatietheatervoorstelling kijken van iemand die ik een beetje ken. Niet naar de tentoonstelling in het buurthuis waar mijn buurvrouw haar houtskooltekeningen in het behang heeft geprikt. Maar ik ga wel als ik word uitgenodigd.
Ik herinner me dat ik een jaar of twintig was en met twee vrienden bij CREA een djembécursus volgde. Een keer in de week heerlijk op een trommel rammen en verder nergens aan denken. Er zat een meisje in de cursusgroep dat altijd haar schoenen en sokken uittrok voor we begonnen, ze had één oorbel, een veer die meedanste op het ritme van haar slagen. Ze trommelde altijd met gesloten ogen. Ik vond dat verschrikkelijk, maar – dit snap ik eerlijk gezegd nu pas – ik was ook een beetje jaloers. Natuurlijk.
Maar waar ik heen wilde: aan het eind van de cursus was er een uitvoering, in het theater van CREA. We moesten mensen uitnodigen, dus we hadden mensen uitgenodigd. Ik weet nog dat ik lichte schaamte voelde toen ik die paar vrienden onwennig in het schemerduister van het theaterzaaltje zag staan.
Na afloop kregen we te horen dat het goed was. Ik wist niet wat ik daarvan moest vinden. Ik was vooral blij dat het afgelopen was, en we gewoon bier konden gaan drinken in het café.
#12
15 februari 2025
Een vriend wees me onlangs op een fout in mijn laatste roman. Over Nintendo. Ik had allemaal dingen door elkaar gehaald, het was onvergeeflijk. Het ging over Super Mario World en Bowser’s Castle, en nog iets met de Gameboy – ik weet het niet eens precies meer, het kon ook de Nintendo 64 zijn. Ik zou het kunnen opzoeken, bedenk ik, terwijl ik dit opschrijf, maar ik heb er niet zo’n geen zin in. Dat is laksheid, dat weet ik, en een soort desinteresse.
Want vond ik deze fouten erg? Mwa. Ik zou liever hebben dat alle Nintendo-dingen er correct in stonden, maar ik had alle feitjes ook niet zelf gecheckt. Ik voer op mijn herinnering aan het spel, of liever, de spellen. Dat doe ik meestal. Soms check ik wel dingen. Hoe minder ik ergens van af weet, des te meer ik check. Dat is natuurlijk de valkuil. Zeker bij dingen die in de nineties spelen.
In al mijn romans staan fouten. Ik heb ook een keer de tekst van een bericht van een Duitse officier aan mijn overgrootmoeder verkeerd onthouden, waardoor er in De Hollandse Droom nu een ongrammaticaal Duits zinnetje staat. Niet erg, wel suf. Ik dacht dat ik dat zinnetje goed in mijn hoofd had, ik vond het destijds in ieder geval niet de moeite om het nog eens te checken, ik had die bron toch al zo vaak geraadpleegd?
Ik denk altijd dat een persklaarmaker dat soort dingen er wel uithaalt voordat een boek naar de drukker gaat, maar mooi niet dus. Waar heb ik die persklaarmaker dan voor? Maar dat is niet zo aardig om te denken, dat snap ik heus wel.
Ik antwoordde mijn vriend. Ik verontschuldigde me omstandig, maakte nog een grapje. Maar ik dacht: wat ik me herinner, is de waarheid. Al wist ik zelf ook wel dat zo’n antwoord, hoewel geen totale onzin, veel te simpel was.
#11
8 februari 2025
Er ontstond discussie in de appgroep. Over supersterren. Dat kwam zo: Sander Donkers schreef maandag in de Volkskrant dat Bob Marley ‘de eerste, en nog altijd enige, superster uit een niet-westers land [is]’.
Natuurlijk, ik sloeg aan op die woorden, mij viel direct het beperkte perspectief van Donkers op. De appgroep sloeg er ook op aan. Iemand reageerde met: ‘[…] de enige niet-westerse superster, really?’
En dat begreep ik. Niet lekker geformuleerd. Neem alleen al dat gedateerde ‘niet-westers’. Maar wat bedoelde Donkers eigenlijk met ‘superster’. Dat werd uit de tekst niet direct duidelijk. Als dat een artiest is die stadions uitverkoopt, iemand met een onverwoestbare reputatie bij wie deze persoon ook maar kent, niveau Oum Kalthoum, zeg maar, dan slaat het nergens op. Daar kon ik er nog wel tien van noemen. Het leek me dat Donkers dat zelf ook wel snapte, ik hoopte het althans. Dus, redeneerde ik, moet hij er wel iets anders mee bedoelen. Een superster is iemand die is losgeraakt van zijn of haar metier, het is geen artiest meer, of een sporter, of een politicus, het is een icoon. Zoals Jezus, of Che Guevara. Daar zijn er, redeneerde ik welwillend met Donkers mee, niet veel van.
Maar daar was de appgroep niet mee eens. Namen vlogen over en weer. Fela Kuti, Angelique Kidjo, Burna Boy. Shakira. Allemaal supersterren inderdaad, maar tegelijkertijd, bedacht ik, geen personen die een reputatie hebben die hun professie overstijgt. Geen iconen, zogezegd. Niet dat het ertoe doet, verder, het zou hoogstens prettig zijn als columnisten hun begrippen wat beter zouden definiëren, scheelt weer een rommelige appdiscussie.
Wel bleef ik nog wat mijmeren over supersterren. Zelf was ik er ook nog niet uit. Wat is dat tegenwoordig, een superster? Hoeveel mensen kent iedereen nog? Ik bleek me toch comfortabeler te voelen bij de definitie van de appgroep. Een superster is beroemd, maar geen icoon. Een werkbaarder omschrijving van het begrip. Bovendien leek me dit voor de supersterren in kwestie ook prettiger. (Alsof het kiezen voor een bepaalde begripsdefinitie hiermee een performatieve taalhandeling werd – ook een prettig idee, althans in dit geval.)
Ik vroeg me ook nog af of het voor supersterren niet veel behapbaarder is om nu een superster te zijn dan in, laten we zeggen, 1977? Moeilijk, misschien wel niet te beantwoorden, en juist daardoor kwam ik weer bij die iconen. Want het leek me ook vrij duidelijk dat een silhouet van het hoofd van Bob Marley meer herkenning oproept, van Seoul tot Heerhugowaard, dan een afbeelding van Angelique Kidjo of Burna Boy, hoeveel stadions die ook mogen uitverkopen.
Dat deed me ten slotte denken aan Andy Caroll, over wie Michel Doodeman een mooi stuk schreef in de laatste editie van Hard Gras. Caroll, op zijn eigen bescheiden manier ook een superster (kijk, daar vervliegt de definitie alweer). Het leek me zo fijn voor hem, voor Caroll dus, dat hij, na een turbulente carrière in Engeland, heerlijk anoniem door een Frans dorpje kon banjeren. Dat moest wel het echte supersterrendom zijn: immuun voor de wereld. Onaantastbaar.
#10
31 januari 2025
Ik was op zoek naar informatie over Sjota Arveladze, en toen stuitte ik op deze foto.
Eigenlijk zou ik het daarbij moeten laten. Bekijk deze foto en… verder niks. Mei 2002. Ajax is net kampioen geworden. Van Halst, Mido, Zlatan, Machlas. Op de achtergrond: doodnormale witte tegeltjes, haakjes die iedereen kent die wel eens in een willekeurige kleedkamer van een willekeurige sportclub is geweest. Ik heb echt wel een paar minuten naar die foto zitten kijken.
En ik ben echt niet van mening dat toen alles beter was. Alleen: de laatste tijd is het moeilijk om niet moe te worden van Ajax. Natuurlijk, ze staan tweede, en over Farioli valt weinig te klagen, maar op technisch vlak valt is het allemaal zo stuitend amateuristisch. En terwijl ik die foto bekeek en toen opzocht hoeveel goals Machlas in zijn tijd bij Ajax heeft gescoord, kwam het nieuws binnen dat er een nieuwe linksbuiten zat aan te komen. Ik schrok.
Alex Kroes is een praatjesmaker. Eentje die niet levert. Eentje die een half jaar de tijd heeft om een goede linkervleugelaanvaller op te snorren en dan vlak voor de deadline met een speler van Go Ahead op de proppen komt. Ik bedoel, zie je het al voor je? Ajax wordt tweede dit seizoen – een waanzinnig knappe prestatie. En dan? Volgend jaar met Oli Edvarsen in de Champions League?
Of, zoals een vriend van me reageerde nadat ik de foto naar hem doorstuurde: ‘Zlatan en Mido, dat waren nog eens godenzonen.’
#9
25 januari 2025
Ik werk aan een boek, samen met leerlingen van de school waar ik werk. Dat zit zo: tijdens het afgelopen WK voetbal in Qatar schreef ik voor tijdschrift Hard Gras een briefwisseling met een leerling. De aanleiding was de zegetocht van het Marokkaans elftal, maar de mails die we elkaar stuurden gingen weinig over voetbal, en des te meer over het leven van een zestienjarige uit Rotterdam-West. Een jaar later maakten we een vervolg, en daar kwamen zoveel reacties op dat toen het idee is ontstaan om met een stuk of tien leerlingen een jaar lang brieven te gaan schrijven. Die mailwisselingen bundelen we en zo ontstaat een boek dat het leven van jonge mensen van nu laat zien, opgetekend door henzelf.
Goed. Een van de leerlingen met wie ik nu aan het mailen ben, schrijft graag over wat zij ‘de kracht van imperfectie’ noemt. Zij hangt dat op aan Kintsugi, de Japanse kunstvorm waarbij je gebroken keramiek met goudlak weer ‘heel’ maakt. Vind ik zelf een beetje suf, maar dat is niet belangrijk.
Waar het me om gaat is dat ik door haar verhaal over die Japanse bordjes en kommetjes ineens weer moest denken aan een stuk dat ik al zeker vijf jaar in voorbereiding heb. De werktitel is: ‘De geniale imperfecties in het werk van Lucky Fonz III’, en daar gaat het ook over. Dat stuk komt er steeds maar niet, dus daarom hier maar de verkorte versie.
Het begint met een herinnering aan een interview dat Gijsbert Kamer ooit had met Spinvis. Daarin vertelt laatstgenoemde – althans, dit is wat ik me herinner – dat elk van zijn liedjes als constructies zijn die als doel hebben één enkel moment in dat liedje zo veel mogelijk te laten stralen. Hij noemt het woord ‘tictac’ in het nummer ‘Voor ik vergeet’, van het titelloze eerste album uit 2002.
Iets dergelijks doet Lucky Fonz III, maar op een andere manier, vernuftiger misschien wel. Hij schrijft namelijk ‘fouten’ in zijn teksten. Op verschillende plekken in zijn werk komen ‘gekke’ dingen voor. Twee voorbeelden uit het nummer ‘Zeilmeisje’:
In het eerste couplet staat:
Dan denk ik aan haar schedel die daar vlak daaronder ligt
En later in het nummer:
En het lukte haar nog ook nog ookal was ze maar een kind
Eigenlijk zijn dit fouten, grammaticale onjuistheden. Een stomme leraar Nederlands zou dit corrigeren en ervan maken ‘… die vlak daaronder ligt’ en ‘… En het lukte haar ook nog’. Dat zou verschrikkelijk zijn geweest.
Want: het zijn dus geen ‘fouten’. Het zijn de tictacs van de tekst. Het zijn precies deze tekstuele oneffenheden die ervoor zorgen dat je – dat wil zeggen: ik – blijft haken. Die de tekst iets opmerkelijks geven waardoor je geboeid blijft luisteren, omdat het in principe ieder moment nog eens kan gebeuren.
Als tegenvoorbeeld noem ik dan altijd Brainpower. Dat is niks persoonlijks, het is gewoon een goed voorbeeld. Brainpower is een heel kundige rapper. En met kundig bedoel ik: vaardig, keurig, precies, volgens de regels. Hij benadert de perfectie van wat je als Nederlandstalige rapper kunt bereiken. Zowat al zijn bars zijn metrisch nagenoeg volmaakt. Zijn rijmschema’s zijn slim, ze kloppen, alles is strak afgehecht, er zijn geen losse eindjes. En daarom is het dus, ik kan er niks anders van maken, heel saai om naar te luisteren. Brainpower is de leraar Nederlands die de teksten van Lucky Fonz zou corrigeren.
Nog een laatste voorbeeld. Het werk van Duvel. Ook een klassieke rapper, maar lang niet zo keurig als Brainpower. Integendeel. Als je volgens de regeltjes gaat kijken, maakt Duvel allerlei fouten. Zij rijmschema’s zijn vaak half af, trekt zich regelmatig niks aan van het einde van een bar, hij lijkt gewoon te doen wat op dat moment in hem opkomt, legt niet zoals Brainpower, een liniaal langs zijn lettergrepen. En dat is dus spannend. Veel spannender dan Brainpower, vergelijkbaar met de teksten van Lucky Fonz. Naar beide artiesten luister je met gespitste oren: er kan elk moment iets onverwachts gebeuren.
Nu ja, dit wilde ik dan allemaal eens heel uitgebreid en met nog meer voorbeelden opschrijven, en wie weet komt het er ooit eens van. Maar zo niet, dan staat het hier in beknopte vorm. Je kunt zelf terugluisteren. Spinvis, Brainpower, Lucky Fonz III, Duvel.
#8
10 januari 2025
Ik las een stukje van Jan van Mersbergen over zijn geschiedenis met het lezen van The Corrections van Jonathan Franzen. Hij heeft het over een zin in het eerste hoofdstuk die opzettelijk zo ondoordringbaar is dat hij, die zin dus, jarenlang een drempel was waar hij, Jan dus, niet overheen kon stappen. En waardoor hij dus niet tot het boek wist door te dringen. (Jan schrijft dat Franzen dit allemaal met opzet doet, om zijn lezers te selecteren, en nog een paar dingen, maar die zijn hier minder relevant.)
Hoe dan ook, ik moest aan die observatie denken tijdens het kijken naar Babygirl. De drempel, in dit geval was Nicole Kidman. Of nee, ik moet het beter uitleggen: het type Nicole Kidman. Eng-mager, bewerkt met ik weet niet wat voor fillers, glasachtig vrouwelijk. Onzeker. Daar lag die drempel dus. Het verschil met The Corrections is, denk ik, dat deze drempel nooit als zodanig bedoeld is. Niemand – in ieder geval niet de filmmakers – wil de kijker afschrikken door een acteur of actrice te gebruiken waar je niet naar wil kijken.
Meestal haak ik af. Ik hou niet van dit type. Ik hou meer van personages die op de een of andere manier de indruk wekken dat je bij hen naar binnen kunt, dat ze je iets van zichzelf (willen) laten zien. Bij (nogmaals: het type) Kidman lukt me dat vaak niet. Ik kan nu even niet precies terughalen wanneer ik in Babygirl wel over de drempel stapte, en over mijn bezwaren tegen zulke personages – waarschijnlijk een scène in het begin, misschien zelfs die met de hond, waarin het personage van Kidman haar toekomstige minnaar voor het eerst ziet, op straat.
En het grappige is: voor mij werkte het dat voor deze rol een type Kidman is gecast. Hoewel je een aantal terechte kanttekeningen kunt plaatsen bij de uitwerking van een en ander (een deel wordt beschreven door Marijke Schermer in NRC, en hoewel je zonder moeite kunt betogen dat het verhaal vrij schematisch en oppervlakkig is, kun je er ook niet omheen dat het uiterlijk van Kidman naadloos past bij het karakter dat ze speelt. Een vrouw in nood. Iemand die moet lijken op een sterke vrouw – maar dat in de verste verte niet is. De suggestie die wordt gewekt is dat het uiterlijk van de hoofdpersoon te maken heeft met, of wellicht zelfs het gevolg is van haar achtergrond, en dat daar iets problematisch is te vinden, iets wat het waard is om een hele film lang uit te diepen, iets wat uiteindelijk leidt tot een bepaalde seksuele voorkeur. Eentje die heel spannend en erotisch in beeld gebracht kan worden – wat helaas niet gebeurt. De erotiek in Babygirl is braaf, op het saaie af.
Wat uiteindelijk overblijft: het gevoel dat ik moeite heb gedaan, en dat die moeite niet beloond, of zelfs bevredigd wordt. Ik betwijfel trouwens of meer kijkers met dat gevoel achter zijn gebleven. Bij de meeste mensen blijft vermoedelijk iets anders hangen: Nicole Kidman op handen en knieën, melk van een schoteltje likkend. Een wat magere opbrengst, als ik eerlijk ben.
#7
3 januari 2025
De Nederlandse voetbalcompetitie is in winterslaap, en dus kijken mijn dochter en ik nu alleen nog maar de samenvattingen van de wedstrijden uit de Premier League. En niet eens alle, maar slechts de samenvattingen die Viaplay gratis op Youtube plaatst. Gelukkig zit Liverpool daar altijd bij, want mijn dochter is fan van Van Dijk.
Dat zit zo: tijdens het laatste EK kreeg je bij Albert Heijn van die kaartjes waarop afbeeldingen van Oranjespelers stonden. Bij ons filiaal stond op zeker moment bij de uitgang van de zelfscanners een grote krat met een gigantische hoeveelheid van die kaarten. Neem zoveel mee als je wil, zeiden de medewerkers tegen mijn dochter.
Thuis werden de honderden pakjes systematisch uitgepakt en gerangschikt. De meeste spelers waren niet interessant, die verdwenen op een grote stapel. Wie overbleven waren Ronald Koeman (vond ik lastig), Nathan Aké (geen probleem) en nog eentje.
Hoe die speler heette, vroeg ze.
Virgil van Dijk, antwoordde ik.
Ah, zei ze, Floortje van Dijk.
Ze knikte en drukte het stapeltje Floortjes – het waren er een stuk of acht – tegen zich aan. Ze kan prima Virgil zeggen, maar ik denk dat de onbekendheid van die naam, samen met het knotje van Van Dijk, ervoor zorgden dat ze Floortje verstond, en ze die naam begon te gebruiken.
Nu heet Virgil Floortje. En dat werkt.
Als je Virgil Floortje noemt, ontstaat er iets wonderbaarlijks. Niet écht een nieuwe speler, maar een soort getweakte versie van de old school Van Dijk. Eentje met een op het oog iets liever voorkomen, waardoor onderschatting op de loer ligt (want een verdediger hoort Jaap Stam-achtig hard te zijn, en gemeen als Marco Matterazzi). Maar Floortje is juist aaibaar, zacht, een verdediger als een knuffelbeer die je naast je op je hoofdkussen legt om je te beschermen.
Dus als ik nadenk over de kritiek die Van Dijk vroeg of laat weer zal krijgen – het is nu even stil, mede dankzij Slot, maar we weten dat dat niet voor altijd zo blijft – bedenk ik dat Virgil niet alleen een steengoede verdediger is, maar ook over een superkracht beschikt. Hij kan Floortje worden.
En Floortje kan het niet schelen. Floortje is untouchable.
#6
27 december 2024
Als ik iemand hoor zeggen dat hij bij een ‘genootschap’ zit, heb ik daar zelf onmiddellijk heel specifieke beelden bij. Gewaden, stukken gereedschap, diverse brandende gebruiksvoorwerpen, faux-historische symboliek. Eerlijk is eerlijk: genootschappen – het woord alleen al – hebben iets lulligs. Qua vorm dan. Hoewel er inhoudelijk allerlei interessants kan plaatsvinden in zo’n genootschap, de vorm is altijd een beetje sneu. Dat hoort er nu eenmaal bij.
Zelf zit ik sinds 2009 bij een zogenaamd muziekgenootschap. Het heet Fear of Music en er komen weinig kaarsen bij kijken, en nog minder gewaden. Laatst stond ik in een bar met iemand te praten die ook van muziek bleek te houden (hij host een online country-radioshow – ik bedoel maar) en op zeker moment vertelde ik over mijn genootschap. Misschien interpreteerde ik dit iets te enthousiast, maar ik meende bewondering, ontzag en, heel in de verte, ook iets van jaloezie in zijn reactie te bespeuren.
Een voordeel van het genootschap is dat je als lid ongevraagd en zonder erop te wachten kan worden aangesproken door de andere leden van je genootschap.
(Laatst vroeg iemand: welke vijf tracks moet ik draaien op de kerstborrel van mijn werk? Er werd serieus meegedacht, en dat denken leverde allemaal – nieuwe, onbekende – muziek op. En daar is het wat mij betreft uiteindelijk om te doen: nieuwe muziek ontdekken.)
Daarom nu: mijn lijstje van 2024. Elf albums van het afgelopen jaar die ik zal blijven luisteren. Waarom elf? Omdat ik er geen tien van kon maken. En voor de duidelijkheid: in alfabetische volgorde.
Anna Butterss - Mighty Revertebrate
DJ Gonz - Messenger
Ghost Dubs - Damaged
Holy Tongue and Shackleton - The Tumbling Psychic Joy of Now
Jeff Parker ETA IVtet - The Way out of easy
Josh Johnson - Unusual Object
Michel Banabila - Unspeakable Visions
Nala Sinephro - Endlessness
Rogê - Curyman II
Scientist - Direct to Dub
Total Blue - Total Blue
P.S. De online country-radioshow heet The High Horse en is hier te vinden: https://operator-radio.com/archive?artist=The+High+Horse
Blog #5
20 december 2024
Op diverse kanalen zag ik de middelvinger van Paul Bosvelt voorbijkomen – niet sjiek, maar kun je echt iets anders verwachten van een voetbalbestuurder? – en de gestileerde tekening bracht me zomaar terug naar de tijd dat ik een anti-kraakwoning huurde in de Henrick de Keijserstraat in de Amsterdamse Pijp.
Het was rond 2004, en zo nu en dan viel er een, zo stel ik me voor, gestencild papier op de mat waarop een boterham stond met een diagonale rode streep erdoorheen, zoals op een verbodsbord, inderdaad. Die boterhamblaadjes waren verspreid door tegenstanders van het samenvoegen van de oude woningen tot luxe(re) appartementen: Krakers, anarchisten, linkse types.
Mensen die ‘voor een dubbeltje op de eerste rij’ wilden zitten, zoals een conservatief angehauchte vriend het destijds in een ingezonden brief aan de krant omschreef.
Ergens op de zolder van mijn huidige woning, lag, zo wist ik, ergens een archiefmap met spullen uit die eerste jaren van het nieuwe millennium. In mijn herinnering was daar ook zo’n boterhamaffiche bij. Ik zou er eens gaan zoeken.
Ik weet niet precies meer waarom ik destijds dat boterhamaffiche bewaard heb. Zo bijzonder was het ding niet. Of misschien vind ik het nu niet bijzonder meer, maar was het dat destijds wel. Het heeft in ieder geval indruk gemaakt. Misschien omdat ik toen nog niet zolang op mezelf woonde, anti-kraak dus, in dat gammele huis, mijn eerste eigen huis. Misschien omdat ik alles wat met kraken en de Amsterdamse Pijp te maken had vooral kende uit de delen van De Tandeloze Tijd, die ik verspreid over de twee jaar daarvoor had gelezen en die een verpletterende indruk op me maakten. Ik begreep voor het eerst wat literatuur echt kon zijn. Grenzeloos.
Hoe dan ook, ik bewaarde het affiche. Wellicht dat ik toen al voorvoelde dat er ooit, een jaar of twintig later, een gelegenheid zou komen om die boterham opnieuw tevoorschijn te toveren, en op die manier even terug te gaan naar die tijd, die plek, die woning op de eerste verdieping, op de hoek van de Rustenburgerstraat en de Henrick de Keijserstraat.
Afgelopen maandag sprak ik deze column uit in Pakhuis De Zwijger, tijdens Oneindig Uitgedaagd, een avond gewijd aan het boek Een lui letterland van Anne Steenhoff.
Kakkerlak
13 december 2024
Al mijn zesdeklassers zijn doodsbang. Over een paar maanden moeten ze hun mondeling doen. En dan moeten ze praten over poëzie. Dat vindt bijna iedereen verschrikkelijk eng, en dat snap ik. Het onderwijs is namelijk helemaal niet ingericht op zoiets meerduidigs als een gedicht.
En dan is zo’n mondeling op zich al spannend genoeg. Ze hebben het nooit eerder gedaan en ze zitten tegenover twee docenten. Ze zijn in de minderheid en dus staan ze voor hun gevoel al direct achter. En dan moet het nog beginnen.
Op mijn school, het Erasmiaans in Rotterdam, mogen ze trouwens alles lezen, dat wil zeggen: mits de docent het goedkeurt. Dat wil nog wel eens een interessante lijst opleveren, zeker als je een collega hebt die van mening is dat de Nederlandse literatuur behalve Annie M.G. Schmidt en Bordewijk amper iets fatsoenlijks heeft opgeleverd.
Het goede daarvan is natuurlijk dat Bordewijk en Annie M.G. Schmidt nog nog gelezen. Zij wel. Elk jaar als ik de lijsten doorloop waarop mijn zesdeklassers de boeken voor hun mondeling genoteerd hebben, stel ik me voor de grap de vraag: wordt Vestdijk nog gelezen? En elk jaar is het antwoord nee. Nooit vind ik het erg. Ik lees zelf ook geen Vestdijk. Er is zoveel te lezen, Vestdijk staat gewoon niet vooraan. En dat is oké. De meeste schrijvers worden nu eenmaal vergeten, hun boeken evenzo. Ik geloof dat Reve daar ook nog eens iets snedigs over heeft opgemerkt.
Reve wordt trouwens nog wel gelezen. En min of meer gewaardeerd. Al betwijfel ik of dat over een jaar of tien nog zo is. Reve zal verdwijnen. Uiteindelijk zal bijna elk boek verdwijnen.
Het enige boek dat vermoedelijk alles zal overleven is Het gouden ei.
Het gouden ei is de kakkerlak van de Nederlandse literatuur.
Nu wil ik ook een kakkerlak. Onlangs verscheen een nieuwe roman van mij. Een kiloknaller van bijna 500 pagina’s. Mijn collega’s lezen dat boek niet – een enkeling uitgezonderd. Ik neem het ze niet kwalijk. Leerlingen lezen mijn werk al helemaal niet. Ook dat snap ik.
Daarom ben ik nu van plan om ook een leeslijstklassieker te schrijven. Mijn volgende boek wordt een klein boekje. Een simpel verhaal, één perspectief, niet meer dan honderdzestig pagina’s. Het is tijd voor een leeslijstklassieker. Annie M.G. Schmidt heeft ooit al eens een vrijwel onsterfelijke kakkerlak verzonnen. Dat moet mij ook lukken.
Maar ik wilde het over poëzie hebben. Om precies te zijn: over het lezen van en het praten over poëzie. Volgens mij heb je daar – behalve een gedicht – twee dingen voor nodig: een soort talige nieuwsgierigheid en het besef dat een gedicht iets anders is dan bijvoorbeeld een wiskundige vergelijking. Het idee dat er ook puzzels zijn die er niet per se om vragen opgelost te worden.
Terug naar het mondeling. Bij mij op school valt dat uiteen in een deel proza en een deel poëzie. Leerlingen stellen een bloemlezing van tien gedichten samen en voeren daar met mij een gesprek over waaruit ik hopelijk kan opmaken dat ze over die gedichten hebben nagedacht.
Als het goed is kunnen ze dat al een beetje, maar een en ander hangt eerlijk gezegd ook deels af van de docent die ze in voorgaande jaren hebben gehad. Tot zover het idee van de doorlopende leerlijn.
Lang verhaal kort: leerlingen vinden het hondsmoeilijk om over een gedicht te praten. Erger nog, ze zijn in feite gewoon bang voor poëzie. En dat komt doordat ze totaal niet gewend zijn om op een vrije, associatieve manier te mogen nadenken. Zo ongeveer alles wat ze op school doen is eenduidig en doelmatig, van alle stappen die ze zetten is vooraf duidelijk tot welke uitkomst ze moeten leiden en, indien die uitkomst uitblijft, wat de vervolgstappen zijn. Dat is de grijze efficiency van het middenmanagement. Haast elke leerling zit vast in een soort eng-dogmatisch Alles-Heeft-een-Reden-denken. Alsof er geen raadsels mogen bestaan, alsof twijfel hoe dan ook fout is.
Dat merk je trouwens ook bij grammaticaonderwijs. Leerlingen hebben er over het algemeen een hekel aan als hun vraag wordt beantwoord met: ‘Het kan allebei.’ Dat kunnen ze helemaal niet aan. Ze willen duidelijkheid. Enen en nullen. En daar kunnen ze niets aan doen, zo zijn ze jarenlang geprogrammeerd.
Het goede nieuws is: uiteindelijk ontwikkelen ze zich allemaal. Ze worden allemaal beter. Zelfs de grootste angsthazen van het begin van het schooljaar durven na een aantal maanden steeds meer te vertrouwen op hun eigen ideeën en hun vermogen die ideeën onder woorden te brengen. Maar het schokt me eerlijk gezegd altijd weer dat er haast een mentaliteitsverandering voor nodig is om de meesten zover te krijgen.
En het lukt, eerlijk is eerlijk, ook niet bij iedereen. Er blijft altijd wel een leerling die bij een willekeurige trein in een willekeurig gedicht, zonder verder na te denken, concludeert dat het gedicht over niets anders dan de Tweede Wereldoorlog kan gaan.
Als ze nog niet zo geoefend zijn, stellen leerlingen ook steeds dezelfde vraag over een gedicht, namelijk: ‘Waar gáát dit over?’ En dat snap ik wel, maar toch: het is vaak geen interessante vraag en bovendien: er valt niet altijd één antwoord op te geven.
Dus zodra iemand die million dollar question stelt, haal ik altijd Wim T. Schippers erbij. Die kennen ze, de beroemde pindakaasvloer lag ooit in het Boijmans, en dat is een paar honderd meter verderop in de straat waar onze school staat. Ze kennen dat werk, we hebben het er al eens over gehad.
Als Wim T. Schippers in een interview de vraag kreeg waar iets over ging, antwoordde hij: ‘Het gaat nergens over, het ís iets.’
Dat snappen de meeste leerlingen natuurlijk niet, of niet helemaal, maar dat is niet erg, ze hebben in ieder geval iets om over na te denken als ze op de fiets naar huis langs het Boijmans rijden.
Blog #3
6 december 2024
Ik was bij een dubconcert. Dub is heel simpel. Je laat een dj reggae- en dancehallplaten draaien, vaak gestripte remixes die speciaal voor dit doel gemaakt zijn, en die remixes worden live ondergedompeld in een bad van echo, reverb en noem alle effecten maar op die er in een mixer zitten. Je krijgt een soort rudimentaire bass-muziek die je, meer dan moet horen, moet voelen.
De dj van dienst was Scientist. Nogal een held. Scientist heeft, vanaf het begin van de jaren 80, honderden albums geproduceerd, voor anderen, maar zeker ook op eigen titel. Vorig jaar maakte hij onder zijn eigen naam nog een plaat voor het label Night Dreamer. Dat heeft zich gespecialiseerd in zogenaamde direct-to-disc-sessions: single take opnames waarbij de muziek rechtstreeks op een masterdisc wordt overgebracht. Geen post-productie, geen overdubs, niks. Werd vroeger veel vaker gebruikt dan nu, tegenwoordig schijnt het iets voor fijnproevers te zijn.
Samen met een vriend stond ik dus op donderdagavond in een zaaltje in TivoliVredenburg – niet de meest geschikte plek voor dub, vonden we eensgezind – en elke keer als we een plaat herkenden keken we elkaar aan en lazen we in elkaars blik dat we onszelf echte kenners vonden. We herkenden Linval Thompson en Horace Andy. Als we niet wisten wat er werd gedraaid, werd er stiekem ge’shazamd – alsof het verboden was, in plaats van alleen maar zeer uncool, om te moeten toegeven dat je een track niet kent.
Na afloop gingen we vrij snel naar buiten. We moesten nog naar respectievelijk Deventer en Rotterdam. Het was geen weekend, en de laatste trein zou spoedig vertrekken. Op de terugweg in de trein luisterde ik naar een plaat van Shackleton & Holy Tongue (ook heel dubby) en ik voelde me heel oud en heel jong tegelijk.
Zwijndrechtsestraat 18
29 november 2024
Het huis was nagenoeg leeg. In de woonkamer stonden een paar witte krukjes. Er was een doorgang naar wat de keuken moest zijn en een trap naar boven. Klein, maar zo voelde het niet.
Op de schouw stond een exemplaar van het boek. Donkergroen omslag, letters in goudfolie: Zwijndrechtsestraat 18.
Ik schrijf ‘een’ exemplaar, maar beter is: ‘het’ exemplaar. Er bestaat namelijk maar een enkel exemplaar van dit boek. Kunstenaar Maurice van Es maakt fotoboeken in een oplage van één. Het onderwerp is altijd iemands huis. Op de foto’s zie je stapeltjes boeken, een foto, een verdwaald kledingstuk, lambrisering.
Bijzonder was dat het huis in kwestie inmiddels leeg was. Het was al verkocht. Binnenkort zouden er nieuwe bewoners komen. Nu was het zondagmiddag. Ik had mijn dochter meegenomen. Er waren nog drie anderen, onder wie de (voormalig) huiseigenaar en Van Es.
Vrij snel na binnenkomst pakte mijn dochter haar rugtas uit. Er kwamen een stuk of twintig hatchimals uit tevoorschijn en nog wat accessoires (een soort ei/woning en iets wat nog het meest op een beautysalon leek – maar dan dus voor hatchimals).
Op een van de wanden van de woonkamer was een slideshow te zien van foto’s die in het boek waren afgedrukt. Foto’s van details uit het huis dus, toen er nog spullen stonden. Ik herkende een glas-in-loodraampje.
Die avond bekeek ik de woning op Funda. Ingericht was het een totaal ander huis. Ja, dacht ik, terwijl ik door de foto’s scrolde. Daar was dus de slaapkamer, en daar stond een bureau. Op de overloop lag kennelijk een kleedje.
En ten slotte dacht ik nog eens aan mijn dochter, die na enige schroom en wat spelen de beamer ontdekte die op de vloer in de woonkamer stond. En dat je dus, door tussen de muur en de beamer te gaan staan, de projectie kon beïnvloeden. Dat vond ze leuk.
Ik had het idee dat er op dat moment, zonder dat iemand van ons het had kunnen bedenken, iets nieuws werd gemaakt. Die paar mensen in die lege woning, het boek op de schouw, de slideshow. In de keuken stonden plastic bakjes met nootjes klaar.
Van Es had een kleine camera om zijn nek hangen. Wellicht heeft hij op zeker moment een foto gemaakt. Maar misschien ook niet. Ik zou eerlijk gezegd niet weten wat ik liever zou hebben.
PS Het lege huis deed me ook denken aan een gedicht van Lernert Engelberts:
Verlaten terrein
Het mooiste van de kermis was niet
het schelle geluid van botsende auto’s
het lonkende licht, de grijparm
die het horloge miste of de zoete geur
van de suikerspinwagen, maar
de bleke vierkanten in het gras,
de afdruk die de kermis op de grasmat
van het park achterliet.
En dat ik dan met mijn zusje aan de hand
naar die plek terugkeerde en zei:
‘Kijk, daar stond de draaimolen,
daar de schiettent, en hier de jongen
die kaartjes verkocht voor het spookhuis.’
Uit: ‘Ivoren toren te huur’, 1997
Dagdroom
15 november 2024
Ik zag een filmpje met tennisser Nick Kyrgios voorbijkomen, een weergaloos nonchalant punt, typisch Kyrgios. Geen idee uit welk jaar het kwam, of van welk toernooi. Ik keek er drie keer naar, schoof het toen omhoog, er verscheen iemand die een stuk rund stond uit te benen. Om de een of andere reden moest ik toen aan David Foster Wallace denken.
Omdat ik het afgelopen jaar weer veel over tennis heb nagedacht – ik maakte het tot achtergrond in mijn laatste roman - Het einde van de wereld zoals we die kennen. Dat boek speelt zich voor een deel op tennisparken af. Dus natuurlijk was het onvermijdelijk dat ik weer bij David Foster Wallace en zijn tennisverhalen terecht zou komen. Ik had al die verhalen al meer dan eens gelezen, en Infinite Jest doorgeploegd, en nog eens doorgeploegd, en ge’Ctrl-F’d op alles wat met tennis te maken had, en natuurlijk kwam ik opnieuw tot de conclusie dat er niemand zo goed en invoelbaar over tennis heeft geschreven als DFW.
Tijdens de laatste editie van Wimbledon zat de Australische tennisser Nick Kyrgios in de commentaarbox. Dat was genieten. Over Kyrgios en zijn tenniskwaliteiten (en mentaliteit) is al zoveel gezegd, daar wil ik niks aan toevoegen. Hij leeft in ieder geval voort in snippets op social media. Als commentator was hij, ja, goed. Maar stel je voor, dacht ik, dat Kyrgios samen met DFW in de booth zou zitten. Bij een vijfsetter tussen, bijvoorbeeld, Sinner en Alcaraz. Dat zou niet alleen memorabele punten, maar ook klassiek commentaar opgeleverd hebben. Ik denk dat ze, wat hun ideeën over tennis betreft althans, aan elkaar gewaagd zouden zijn, Kyrgios en DFW.
Ik weet dat het een onzinnige dagdroom is, maar soms is dat gewoon prettig, is zoiets precies wat je nodig hebt om iemand even uit je herinnering naar voren te halen.
Goed om te weten: ook op andere manieren blijft de herinnering aan DFW in leven. Binnenkort verschijnt een nieuw album van gitarist Jeff Parker, met zijn ETA IVtet. Het kwartet is vernoemd naar de bar in Los Angeles waar de opnames zijn gemaakt: de ETA. Liefhebbers weten: dat staat voor Enfield Tennis Academy, rechtstreeks afkomstig uit Infinite Jest. Eerder maakte Parker al in dezelfde bezetting de dubbel-lp ‘Mondays At The Enfield Tennis Academy’. Luister hier.
Header image: David Hockney Tennis Court, 1973