On the Boat:

Jonah Falke op de

Holland-Amerika Lijn

(15 oktober - 26 oktober)

Dag 1: 14 oktober 2022, 16:54 uur, NHOW hotel Rotterdam — 20e verdieping

De tram rijdt in het donker de Erasmusbrug in Rotterdam over. Alle volwassenen kijken verwonderd naar het cruiseschip dat in de haven ligt te wachten. De kinderen verbazen zich er (nog) niet over dat zo’n ding blijft drijven.   

Het is al laat. Ik zeul met mijn koffer. Bij het eerste de beste restaurant ga ik naar binnen: eetcafé Erasmus, een shoarmazaak. De eigenaar is een vrolijke man die me trots vertelt dat hij 365 dagen per jaar open is. ‘Thuis verveel ik me, ik ben verslaafd aan mijn werk, desnoods neem ik pijnstillers. Ik moet elke dag het vlees ruiken en snijden.’ Mensen die uren in cafés hangen, thuis blijven, een gezin stichten, of vrienden die een uitkering trekken, kunnen niet op zijn sympathie rekenen. ‘Weet je wat het allermooiste is aan mijn werk? De hele wereld komt hier.’ Terwijl hij twintig nationaliteiten opnoemt, veranderen stoplichten van kleur, komt het verkeer en de mens in beweging. Hij geeft me een koffie van het huis en noemt me broer. Gelukkig stelt hij geen vragen, want ik vraag ik me af waarom ik morgenmiddag zo nodig op de Holland-Amerika Lijn naar New York zal stappen.

Want de wereld is ook hier.

Morgen is het precies 150 jaar geleden dat het eerste schip vanuit Rotterdam de oceaan overstak naar New York, de Nieuwe Wereld tegemoet ging. Maar ik zal bekennen dat ik er ook naar uit zie om dit continent, de Oude Wereld, Europa, te verlaten. Er wordt vaak met enig dedain over Amerika gesproken, alsof het een zieke, oude hond is, een derde wereldland. Daar valt veel voor te zeggen, maar over de huidige toestand van Europa en haar grenzen ook. Een afscheid dat niet met gemis gepaard gaat, is daarom misschien geen afscheid te noemen.

Een paar dagen eerder sprak ik een vrouw die net twee nucleaire-specialisten had aangehoord over de huidige kerndreiging. Ze zei: ‘Misschien overleven jullie op dat schip als enigen.’ Een omgekeerde Titanic? De wereld vergaat, maar het schip blijft drijven? ‘Dan moeten jullie maar een nieuwe beschaving starten,’ adviseerde ze. ‘Wie weet,’ antwoordde ik. Eigenlijk ben ik overal voor in, als ik er af toe maar een stukje over mag schrijven.

Maar dan tref ik in mijn hotel een journalist, die uitroept: ‘Misschien gaan we niet!’ Er is een virus uitgebroken aan boord. De symptomen zijn: diarree, braken en buikpijn. Om hoeveel gevallen het gaat, wil men niet zeggen. De journalist vervolgde: ‘Ik vind dit wel interessant eigenlijk, want op dat schip zal het wel vooral eten en dansen worden.’

De Amerikaanse autoriteiten zijn streng. Het doet denken aan al die miljoenen mensen die ons de afgelopen 150 jaar voorgingen, en een medische keuring moesten ondergaan op Ellis Island. Zieken en gebochelden waren niet welkom.

Als het meevalt zal ik dagelijks verslag doen van het leven aan boord, vanaf zee, vanuit de nieuwe beschaving. Ik ben benieuwd wie mijn medepassagiers zijn. Ik hoef waarschijnlijk zelf geen vlees te ruiken of snijden, maar ik wil als vreemde wel graag andere mensen bekijken - en ruiken.

Dag 2: 15 oktober 2022, 19:12 uur — deck 5

In de Rotterdamse haven is de hele dag een eindeloos gemier van mensen en vrachtwagens gaande. Het schip moet leeg, tweeduizend nieuwe passagiers erop, er moet schoongemaakt worden om het welbekende virus te doden en ook zal het schip bevoorraad worden.

In de vertrekhal ontmoet ik een dame uit Queens, New York. Ze zegt: ‘You don’t seem like a cruise kind of guy to me.’ Ik vraag hoe zo’n guy eruit ziet. ‘Snotty.’ Ze steekt haar neus lachend omhoog. Als ik vertel dat dit mijn eerste cruise is, klapt ze verrukt in haar handen, zoals mensen klappen als je ze vertelt dat je zwanger bent. Ze zal me introduceren in de cruisewereld. Haar eerste cruise boekte ze om haar eigen huwelijksceremonie te ontvluchten. Ze ontmoette haar tweede man op die cruise, hij was barman, en het was échte liefde. Maar hij stierf vroeg en sindsdien is ze niet meer weg te slaan van schepen. Ze vaart ter herinnering, want naar nieuwe liefdes zoekt ze niet. ‘Ik wilde eigenlijk nooit met iemand samen zijn. Ik heb niet eens planten, zoveel verantwoordelijk kan ik niet aan.’

Al vaart ze veel en wordt ze nooit zeeziek, ooit nam ze een boot waarbij de flessen over de vloer rolden toen ze nog maar net de haven verlieten. ‘En er was een constant gebonkt te horen, ik deed geen oog dicht, het was alsof er paarden aan het galopperen waren in de kamer naast me.’ Ze is op de gang in een hoekje gaan slapen. Maar de Holland Amerika Lijn is solide, vertrouwt ze me toe. ‘En anders is er altijd nog het casino.’ Ze lijkt zich het meest te verheugen op het onbeperkte drinken.

Ook is er een man uit Apeldoorn onder de wachtenden, iemand die zondags geen TV kijkt. Het is een grote man, hij kijkt om zich heen en lijkt zich af te vragen wat hij hier doet. Hij zegt: ‘Ik ben eigenlijk niet geïnteresseerd in al dat vermaak. Ik zal mijn zondagsrust proberen te bewaren en naar de zee kijken.’ Met hem ga ik op zondagen de kerkdienst op het schip bezoeken, en met de dame uit Queens zal ik het casino bezoeken. Troost is overal te vinden.

De check-in verloopt snel en aangenaam, je krijgt het gevoel dat je een gast bent en niet een crimineel, zoals op een vliegveld. Langzaam druppelen de gasten het schip binnen. Er moeten mondkapjes gedragen worden de eerste week. Op het buiten-deck komt de chloorlucht je tegemoet, mannen in witte pakken desinfecteren de boel gretig. Het casino, de kerk, de winkels en de bars zijn nog verlaten, maar lang kan het niet duren.

Omdat het schip zo groot is, verdwaal ik en sta ik opeens tussen de spa en sauna’s, op het moment dat de kapitein het vertrek aankondigt. Net op tijd haal ik het bovenste deck. Op een hoogwerker zingt iemand Frank Sinatra’s ‘That’s life,’ er wordt met uitgedeelde witte zakdoeken gezwaaid. Het is een toneelstuk, maar als de boot gaat varen en de scheepshoorn blaast, is het toneelstuk over. Iedereen valt stil en het ontroert onverwachts, de hoorn galmt na in de stad.

Een paar stoomboten varen een stuk met ons op en ook zij toeteren, maar de klanken zijn hoger en zachter, ze waaien weg en zakken in toon. Het gefluit heeft iets onheilspellends, iets ontheemds. Als de mensen op de kade kleiner worden realiseer ik me dat er is niemand gekomen is om me uit te zwaaien. Als je gaat, dan ga je blijkbaar alleen.

In het donker zullen we zo de zee opvaren.  

Dag 3: 16 oktober 2022, 11:54 uur, Lido-Restaurant — Deck 9                              

Dit schip vaart zo hard als een brommer, ongeveer 30 kilometer per uur. Afgelopen nacht passeerden we Oostende. In augustus stond ik in Oostende nog naar de zee te kijken, in de wetenschap nu hier te zijn. Alle schepen in de verte lijken stil te staan. Maar afgelopen nacht deinde het stevig, het leek op turbulentie. Voor het slapen gaan las ik in Mark Schaevers’ boek De zomer van 1936 over de exil-schrijvers - vluchtelingen - die zich daar ophielden voor een laatste onbezorgde zomer: Stefan Zweig, Egon Erwin Kisch, Hermann Kesten, Ernst Toller en Joseph Roth, om er een aantal te noemen. En Irmgard Keun, die tegen een man die met haar wil trouwen zegt: ‘Ik kan nu eenmaal niet de hele dag thuis zitten; ik heb altijd weer een nieuwe omgeving nodig waar ik terloops iets te zien of observeren valt.’ Keun had op een schip kunnen stappen.

Omdat het zondag is, bezoek ik deze morgen een kerkdienst. Slecht twintig belangstellenden verzamelen zich in een conferentie zaaltje. Liedteksten van ‘Amazing grace’ en ‘Spirit of the living God’ op dik papier worden uitgedeeld. Er is een beetje haast, want deze zaaltjes zijn constant verhuurd, zegt de voorganger. Hij vraagt waar zijn publiek vandaan komt in de wereld en wanneer Christus in hun leven kwam. Op de antwoorden wacht hij niet.

De voorganger vond God op zijn zeventiende, en verslond de bijbel die zijn ouders kochten van een ‘door to door salesman.’ Maar door het lezen werd hij ook overweldigd door zijn zonden. Iemand die zo eerlijk is, krijgt snel iets leugenachtigs. ‘We moeten terug naar de kerk als centrum van de wereld, want daar gingen we altijd heen met onze problemen, toch? Right! Let’s pray.’ Deze man lijkt me veel, maar niet langer verloren: misschien is hij gered. Zijn trui is van blauwe Merino wol, zijn buik mooi rond en zijn aftershave is tot achterin het zaaltje te ruiken. 

Ik kijk uit het raam en zie de Engelse krijtrotsen fonkelen in de zon. Over vluchtelingen of oorlog wordt niet gesproken tijdens de dienst, wel over mensen die stinken of voordringen. ‘Iedereen is welkom in de kerk. Als iemand stinkt, zeggen wij dan: “Laten we hem eerst maar even dopen met een beetje zeep?” Ik dacht het niet.’ Hij bereidt ons voor, met een waarschuwing: ‘Buiten deze deuren, is de echte wereld. Op dit schip gaan we mensen ontmoeten die voorkruipen en brutaal zijn. Laat het een les zijn. To do better!’

Tot slot vraagt hij ons om te bidden voor meer plekken in het programma om als kerkgemeenschap samen te komen op het schip. Hij heeft zo een afspraak met de entertainment director. Men doet het gedwee en zonder ironie: met gesloten ogen en de handen ineen geslagen.

Terug naar de wereld. In het ontbijtrestaurant hoor ik een vrouw aan een serveerster vragen: ‘Where can you drink whisky in the morning?’ De bars zijn nog even dicht, maar de roomservice is 24 uur per dag beschikbaar. Daarna loop ik langs het zwembad. Aan de ene kant van de zonnebedden is Calais te zien, aan de andere kant Dover. Het is een heldere dag, een dag om aan een nieuw leven te beginnen. Dit mag dan de echte wereld zijn, maar het is absoluut onvoorstelbaar om deze zee in een rubberbootje over te steken, naar Engeland. De kapitein zei gisteren dat zijn functie met veel verantwoordelijkheidsgevoel voor mensenlevens gepaard gaat, maar hij zei niets over mensen die onze vaarweg kruisen in een rubberboot.

Dag 4: 17 oktober 2022, 12:41 uur, Le Havre, Frankrijk — Deck 2

Gisteravond was er een galadiner met kleding voorschriften. De mevrouw uit Queens zei: ‘Je gaat vanavond mensen in oude bruidsjurken zien, die ze vermaakt hebben tot galajurken.’ Ik vroeg wat zij ging dragen: ‘Im from New York, dude, I only wear black.’ Later zocht ik in mijn koffer naar dat wat het meeste in de buurt van gala kwam, maar toen ik in de spiegel keek zag ik een accountant.

De mevrouw uit Queens en ik zijn grote vrienden geworden. Tegen anderen zegt ze ongevraagd: ‘Before we got the rumor started: I could have been his mother, but I love him.’ We zijn onafscheidelijk en altijd gevolgd door een damp van nicotine. Ze stelt amper vragen, maar met een verrookte stem deelt ze haar verbazing over de mensheid en haar tekortkomingen. Bondig geformuleerd, in aforismen. Ze was gestopt met roken, maar toen 9/11 plaatsvond zat ze in een wolkenkrabber verderop: ‘When I realised that I could have died at my desk, I started smoking again. Immediately!’

Bij het galadiner komt het Titanic-gevoel tot leven. Grote kloonluchters, champagne, personeel dat de kaart en wijn komt toelichten, een servet dat op je schoot wordt gedrapeerd. Het beste is dit schip te omschrijven alsof je in Lafayette of Harrods bent beland. De geur, de winkels vol diamanten en tassen, de dikke vloerbekleding en de mensen die er overheen lopen. Het leven hier is een luchtspiegeling; zo’n 900 personeelsleden werken dag en nacht voor de circa 1600 Amerikanen en 400 Nederlanders aan boord.

Naast al die praal wordt er aan tafel toch over de ondergang en oorlog gesproken. Een collega-journalist zegt: ‘Ik zou het een begrijpelijk doel vinden voor een kernbom, zo’n cruiseschip vol Amerikanen en Nederlanders.’ Hij vertelt over zijn tijd als embedded journalist bij het Nederlandse leger in Afghanistan en Irak. De Nederlandse militairen moesten op de grond liggen als er tijdens het eten een raket naderde, terwijl de Amerikanen gewoon hun hamburger op aten. Toen het eens gebeurde zei een Amerikaan met volle mond: ‘It’s gambling here, Sir.’ Hij lacht en zegt: ‘Dat is de humor van oorlog.’ Ik kijk naar de grond, op dit dikke tapijt is het goed schuilen.

Na het eten ga ik met mijn nieuwe vriendin naar het casino omdat daar gerookt mag worden, mits je speelt. Achter een slotmachine zit een winnende vrouw te heupwiegen. Ze komt uit Tulsa, is dronken en alleen op reis. Ze probeert ons het spel te leren, maar het geluk laat op zich wachten vanavond. Verderop hoor ik een Rotterdammer zeggen: ‘Ik ben geen liefhebber van Marokkanen, maar onze burgemeester is zo lief, daar heb ik echt veel respect voor.’ Bij sommigen zal het geluk nooit aankomen.

Omdat er morgen niks op het programma staat, besluiten we te gaan drinken. In de BB King Room – een muziekclub — staat een vrouw alleen op een lege dansvloer. Ze danst houterig, maar wel alsof ze niets meer te verliezen heeft. Het is makkelijk te ridiculiseren, maar ik ervaar niets dan jaloezie. Dan zet de band ‘I Will Survive’ in. Aan het eind van de avond weet ik: als je genoeg drinkt op dit schip, denk je werkelijk dat je alles zult overleven.

Deze morgen word ik gewekt door de intercom. We zijn aangekomen in Le Havre, Frankrijk. Vanuit mijn hut zie ik geen zee meer, maar tientallen bussen die mensen naar Parijs en andere plekken brengen, voor excursies en uitstapjes. Ik sla Parijs over, maar zal later vandaag wel de kade op gaan, de stad in, om even onder de mensen te zijn. Ik herinner me weer dat er zoiets als auto’s en voetpaden bestaan. Op dit schip zijn ongelukken bijna onmogelijk. Hier wordt niets aan het toeval overgelaten, wil men het noodlot het liefst met een glimlach afwenden.

Dag 5: 18 oktober 2022, 15:15 uur, Plymouth, UK — Deck 5

Gister ging ik aan wal in Le Havre, Frankrijk. Ik liep door een rommelig industriegebied, waar alles roestig was. Tussen de vrachtwagens stonden hokken met een toonbank waar de verst mogelijke vis werd verkocht, aan de achterkant stonden containers vol schelpen en visafval.

Het centrum van Le Havre lijkt in de middag een spookstadje. De straten zijn zo breed als in Parijs, maar ze zijn winderig en verlaten. Toch is het een plek waar echte mensen wonen, waar het asfalt versleten is, waar je hondenpoep moet ontwijken, waar mensen zich fronsend voortbewegen naar hun werk. En al ruik je in deze havenstad constant een mengeling van olie, diesel en rotte vis, toch deed het onvoorstelbaar goed om aan land te zijn. Alles herinnert je er aan dat er een verleden is, en niet alles onbeperkt voorradig. Schaarste doet de prijs stijgen en misschien ook wel de waarde van dingen toenemen. Ik ben geen escapist: ik ben meer gehecht aan dit dagelijks leven dan ik dacht.

In een kiosk kocht ik The New York Times en las een artikel met de kop: ‘Franse staking kan een voorbode zijn van een winter van ontevredenheid.’ Het artikel berichtte over de olieraffinaderijen in Le Havre en pompstations die de afgelopen week in afzetlint verpakt en gesloten waren. In Frankrijk staat momenteel een derde van de tankstations volledig of gedeeltelijk droog. Een passant in Le Havre zei tegen de krant: ‘Dit gaat Frankrijk tot stilstand brengen, en ik kan je verzekeren: dat kan Frankrijk niet gebruiken.’ President Macron wil zich als overheid niet mengen in een markt die winsten boekt terwijl mensen verarmen. In dit tijdperk beginnen de liberalen en vrijemarkteconomen te zweten. De socialisten én populisten zullen gaan bloeien deze winter.

Na twee jaar armoede te hebben onderzocht — en de afgelopen twee maanden vooral over de gevolgen daarvan gesproken te hebben — verkeer ik momenteel in een wereld waar alles onbeperkt is en de mensen allemaal even vriendelijk. Het woord inflatie is aan boord nog geen enkele keer gevallen, dat woord moet hier nog uitgevonden worden. Een drijvende welvaartsbubbel.

Dit schip — dat zo’n 300 miljoen dollar kostte — is hagelnieuw. Met lichte tegenzin keer ik terug naar dit schip zonder verleden. Stel je voor dat je het vaste land echt moet verlaten; een mens hecht zich aan de meeste wonderlijke dingen die hier niet zijn. Stoeptegels, bomen en dieren.

Deze morgen is er weer een land in zicht: Plymouth, Engeland. Op mijn bed ligt een briefje dat de klok een uur terug is gezet en dat we ons deze morgen moeten melden bij de border security, voor een immigratie-inspectie Al kijkend uit het raam komen er douaneambtenaren in kleine bootjes naar het cruiseschip gevaren. De haven van Plymouth is te klein voor dit cruiseschip om aan te meren. In de rij van de geïmproviseerde Engelse douane – een tafel met vier ambtenaren middenin een concertzaal op deck 2 — zegt een man: ‘Ik vind dit betuttelend, denken ze dat ik stiekem aan boord ben gegaan, ofzo? Alsof ik een of andere illegaal ben.’ Privileges blijken altijd weer tijdelijk van aard.

Ook vandaag zal ik weer even aan wal gaan, met een klein oranje bootje. Maar vanavond is het gedaan met het oude Europa. Voor een week zal er alleen nog maar zee zijn en dan is daar, als het goed is, New York.

Dag 6: 19 oktober 2022, 17:24 uur, Deli & Pizza (naast het binnenzwembad) — Deck 10

Er is storm op komst. Net voor we Engeland verlaten, spreekt de kapitein zijn passagiers toe. We zullen de komende dagen langzamer varen, om het hart van de storm te ontwijken die over een paar dagen zijn hoogtepunt bereikt. Hij heeft zijn waarschuwing nog niet uitgesproken of de wind steekt op, het schudden begint, kastjes waaien open en mensen lopen door de gangen alsof ze op weg naar huis zijn na een nacht doorzakken. Was dit het dan, denk ik even, het begin van het einde? Eindigt dit avontuur met een zeemansmassagraf?

Als dit schip een ding teweeg brengt, is het dit: je afleiden van existentialistische overpeinzingen. Zo ook gisteravond. Om de zoveel dagen is er een diner bij kaarslicht, voor alle pers. Er meldde zich een nieuwe vrouw bij het gezelschap. Ze zat vol vragen en mededelingen. Toen een ober haar soep wilde serveren, vroeg ze hem te wachten. Het personeel is hier zo beleefd, het woord ‘nee’ heb ik ze nog nooit horen uitspreken. Het heeft iets ongemakkelijks, iets onmenselijks. Uit haar tas haalde de vrouw een object dat leek op een kunstgebit. Het bleek een ring-licht voor haar telefoon te zijn. Ze wil gefilmd worden als ze eet, om het te kunnen delen met haar volgers. Het licht was koud en verblindend, een zonnebril was geen overbodige luxe. Een man zei mompelend: ‘Als ze dat licht van haar uit het raam houdt, komt de marine ons redden.’ Toen het filmen over was, keek ik op en zag ik overal een aureool.

Vervolgens probeert de nieuweling ons te overtuigen om te stoppen met roken. ‘What are you waiting for?’ Mijn vriendin — de dame uit New York, die rookt en het liefst in aforismen praat — zit naast me, hoort haar even aan en zegt dan kordaat: ‘Okay. That’s it. You’re gonna stop here!’ En dan ontpopt ze zich als een ware Amerikaan. Iemand die niet het slachtoffer is van het opgroeien in een verzorgingsstaat, die niet vindt dat iedereen per se gered moet worden: ‘We gaan niemand vertellen wat een ander wel of niet moet doen met zijn leven of gezondheid. Okay?’ Gezelliger wordt het niet aan tafel, maar het smoren van iedere vorm van moralisme staat me altijd heel erg aan.

Sinds de storm op komst is, lijkt onze mogelijke ondergang een gerucht geworden in de wandelgangen. Onderweg naar het casino hoor ik iemand in de lift zeggen: ‘Zo’n ijsschots die de Titanic deed zinken, raken wij ook weleens, maar dit schip is gewoon beter. En ook de klimaatverandering helpt ons. Het ijs wordt steeds zachter.’ En in het casino komt er een vrouw voor me staan, die al heel lang bang lijkt. Ze geeft me ongevraagd uitleg over haar ontbijt. Ze staat voor me te tuimelen met een glas champagne. ‘Ik zet dit glas zo in mijn minibar. In de ochtend bestel ik sinaasappelsap bij de roomservice en dan maak ik mijn eigen Mimosa’s. Hell yeah!’

In bed begint het schip echt te schudden, van boven naar onder, van links naar rechts. De ondergang is ook opwindend. ‘s Avonds lijkt alles altijd erger. Maar het ergste moet nog komen, volgens de kapitein althans. Dat is ook een manier om het leven dragelijk te houden: vandaag viel het wel mee, maar het ergste moet nog komen — terwijl we wachten op de echte storm worden hier Mimosa’s gedronken en sigaretten gerookt.

Dag 7: 20 oktober 2022, 16:04 uur, Stateroom — Deck 5

De kapitein van dit schip is een aandoenlijke man. Op zijn vrije dagen op zee bouwt hij miniatuurschepen van gevonden voorwerpen: pollepels, tandenstokers, sloophout, kleerhangers, bezemstelen, eetstokjes en drumstokken. Het is een traditie onder oude zeelieden. Het verbaast me niet dat een man die zo’n gevaarte van 300 meter lang bestuurt van het kleine houdt. Als je het kleine niet ziet, zul je ook het grote over het hoofd zien. En dat gebrek doet leiders vallen of aftreden.

Deze morgen zie ik de kapitein op het achterdek. Voor sommigen aan boord is hij een soort God, maar als je hem ziet lopen is het een onherkenbare man. Hij loopt zoals mensen die iedere dag hetzelfde rondje door een park maken, met hun handen op de rug en zonder al te veel verwachtingen. Hij groet alle mensen vriendelijk, maar bedeesd. Zijn groet is geen uitnodiging om je levensverhaal uit te storten. Liever lijkt hij te kijken naar een familie kleine trekvogeltjes die al dagen met ons meevliegen. Als de vogels fluiten, fluit hij terug, maar ze luisteren niet naar hem. De mens is een beperkt wezen. Tot zijn genoegen kijkt hij ze na en ziet hoe ze stijgen, dalen en precies weten waar ze heen moeten.

De storm is even gaan liggen, dat zie je aan de dikke strandhanddoeken die weer opgestapeld worden aan de rand van het buitenzwembad. Of deze kapitein ooit ongerust is geweest betwijfel ik, daar lijkt zijn lichaamstaal niet eens toe in staat. Maar rond het middaguur geeft hij wel een update in het theater en iedereen luistert. Morgen wordt de ergste dag op zee, zegt hij, met golven van vijf meter hoog. Iemand vraagt naar de vogels. Hij zegt dat ze insecten eten en dat hij op de volgende cruise volgelvoer mee zal nemen.

In de middag spreek ik de Chef Veiligheid. Hij heeft veel ringen op zijn schouder, maar staat twee rangen onder de kapitein. Het gevaar voorkomen – life saving - is het werk: ‘De golven kunnen wel 20 meter hoog zijn, dat maakt voor dit schip niet uit, maar comfortabel is het niet meer.’ Ze zijn voorbereid. Iedere week doen ze een oefening alsof het schip zinkt. De veiligheid die ze bieden, is allemaal onzichtbaar voor de gasten. Om je niet onnodig te storen, worden calamiteiten nooit gemeld maar achter de schermen opgelost. Maar als de restaurants zouden sluiten, het personeel zijn werk neerlegt en verdwijnt, is er iets aan de hand. Ik vraag of hij ooit kapitein wil worden. ‘Om eerlijk te zijn, ik wilde eigenlijk vliegen. Maar 2008 – de bankencrisis – was een slecht jaar om aan zoiets te beginnen.’ Vanuit een hotelkamer zag hij in 2009 een schip liggen, er werd gelost en geladen, hij observeerde de complexe organisatie en meldde zich op de zeevaartschool. ‘En nu ben ik hier.’ De bankencrisis joeg hem het water op, een volgende crisis maakt hem misschien een kapitein die ‘s ochtends een wandeling op het schip maakt. Als de chef ooit kapitein is en kleine vogeltjes ziet, denk hij ongetwijfeld aan zijn lang vervlogen droom om de lucht in te gaan.

Dag 8: 21 oktober 2022, 08:17 uur, Half Moon bar — Deck 2

De dagen beginnen op elkaar te lijken. En de dagen worden elke dag ook nog eens een uur verlengd, want om een jetlag te voorkomen — en om uitgeslapen in New York te arriveren — wordt de klok iedere nacht een uur teruggezet. Na bijna een week aan boord van deze drijvende plezierfabriek te zijn, kan ik niet anders concluderen dan dat de mens diep van binnen een verveeld wezen is. En misschien ben ik nog wel het meest verveeld van iedereen.

Want iedere avond vind je in je kamer – die men hier een Stateroom of hut noemt – een programma voor de volgende dag. Vandaag begint de dag met buikspieroefeningen, Tai Chi voor iedereen, De Mis wordt Gevierd, Schilderles (kunst op canvas), Strekken en Loslaten, Bill Miller (een college van een historicus), Party Bridge Plat (tot 15:30), Laten we Cornhole spelen! Ping Pong uitdaging, Sieraden trivia, Scattergories Showdown, Ontmoet elkaar voor Mahjong, Effy Connoisseur Club Raffle, Team Trivia uitdaging, Vlinders naar Barents Zee, Kleuren voor volwassenen, Basketball, Koffie met het technische team, Shuffleboard Challange, Middagthee, 1,400 dollar Jackpot bingo, Spelletjes tijd, De band speelt om te dansen (tot 19:45), Vrienden van Bill W. Bijeenkomst, 437,00 dollar Paradise Lotto Jackpot Trekking, Shabbat Service, Trivia vandaag: Geschiedenis van Holland Amerika Lijn, Team Pictionary uitdaging, The Orange Party en tot slot weer een Paradise Lotto Jackpot Trekking. En dan ben alle concerten in de vier concertzalen nog vergeten te noemen.

En alsof dat nog niet genoeg is, en het is eigenlijk nooit genoeg, tref je overal in de gangen, op meest onverwachte momenten, de wonderlijkste taferelen. Gisteren passeerde ik een man die gehurkt uitleg over schoenzolen gaf aan een stel mensen op leeftijd; hij deed het met zo’n ernst alsof hij dé oplossing voor het conflict tussen Rusland en het Westen aandroeg. Een deck lager werd op datzelfde moment een origami cursus gegeven. En in een van de gangen staat iedere avond een vrouw met een camera te wachten om foto’s te maken voor een green screen, maar iedereen loopt aan haar voorbij. Of neem de popcorn verkoper met zijn verzuurde benen die wacht tijdens de films, terwijl de mensen in strandbedden beginnen te knikkebollen — niemand die iets koopt.

Wat ook voor deze gelijkmatige, constante sfeer, zorgt is dat je kamer altijd — en alleen als je er niet bent —schoongemaakt wordt. Hoe ze weten dat je niet aanwezig bent, blijft een raadsel. En ook: iedere openbare wc die je bezoekt is zojuist schoongemaakt — zelfs het eerste blad van het toiletpapier is altijd in een punt gevouwen –, je zou haast denken dat er zich een schoonmaker in het kastje onder de wasbak schuilhoudt. Op een gegeven moment kan het geen toeval meer zijn.

Al lijkt het personeel onvermoeibaar, gistermorgen zag ik eindelijk iets anders. Een meisje dat de jazzclub aan het schoonmaken was zag me niet en verstopte zich achter een stoel. Op haar knieën keek ze uit het raam. Een onbewaakt moment, zoals die er maar weinig zijn hier. Ze leek gesloopt, ziek of er helemaal klaar mee. Voor een minuut keek ze uit het raam, naar de zee. Toen ze me zag, sprong ze op en begon — als iemand zonder enig idee — vervolgens een doekje over het drumstel te halen, en toen naar een kastje, een deurpost, en weer terug naar het drumstel. Het was pure verborgen werkeloosheid. Hier valt namelijk niets te poetsen, want alles glimt en geurt.

Wat je er wel aan herinnert dat er een nieuwe dag is aangebroken, zijn de matten die in alle liften liggen: ze zeggen je welke dag het is. Om klokslag 12.00 uur worden ze gewisseld. Vandaag is het Friday.

Ik sleep mezelf naar het ontbijt, deze vrijdagmorgen, en bekijk het programma van vandaag nog eens goed. In de Shabbat Service ben ik het meest geïnteresseerd. Maar dan valt mijn oog op het kledingvoorschrift van de dag. Voor vanavond geldt: FEESTELIJK ORANJE. Ik kijk eens goed. Onder ‘The Orange Party’ staat het er echt: Trek iets oranje aan voor het Nederlandse feest op zee!

Dag 9: 22 oktober 2022, 11:24 uur, Lincoln Centre Stage — Deck 2

Het schip kraakte. De storm bereikte gisteren een hoogtepunt: de zwembaden werden afgedekt met blauwe netten want het water klotste eruit, flessen sterkedrank werden beschermd met handdoeken, buitendeuren afgesloten, mensen liepen zigzaggend door de gangen, veel reizigers moesten plat of begonnen spontaan te braken. De liftschacht leek te smal geworden voor de lift, en kreeg reizigers met veel moeite omhoog. Een rijkelijk geparfumeerde zangeres greep naar een leuning en zei: ‘Hoe ga ik ervoor zorgen dat ik vanavond niet van het podium val?’

Ook al beloofde de kapitein in zijn toespraak dat de zee om zes uur weer rustig werd, de natuur is een dier met een eigen wil. Tot diep in de nacht duurde de onrust voort.

Aangezien ik over zeebenen lijk te beschikken, hoefde ik me niet aan te passen. Voor het eerst ging ik naar een klassiek concert aan boord. Het luisteren naar stukken van Astor Piazzola, en zelfs Mozart, deed me weer mens voelen.

Ook woonde ik de Shabbat Service bij. Er bleken maar drie Joden aan boord. Een koppel uit New Jersey en een oude vrouw uit Seattle. ‘Shabbat Shalom,’ zeiden ze. In een opslaghok werd er naar kaarsen en wijn gezocht, maar ze vonden alleen Katholieke wijn. De batterij in het led-theelichtje deed het niet meer. Geloven bleek vooral behelpen. De man zei: ‘Let’s take the Catholic wine. It’s all make believe.’ En kijkend naar de ingang zei de oude vrouw: ‘Maybe more people show up.’

Er werd een brood gedeeld en ze vroegen hoe ik heette. Ik stelde me voor en ze begonnen te glunderen. ‘Jonah’ betekent ‘duifje’ in het Hebreeuws. ‘So, where is your home Jonah?’ Ik antwoordde braaf, maar duiven hebben eigenlijk geen thuis, wij scharrelen wat in het rond.

‘s Avonds at ik met mijn vriendin uit New York en de man uit Apeldoorn bij een Italiaans restaurant. We namen de dagen door en verbolgen zei mijn vriendin: ‘They seem to forgot that there are people with a brain on this ship.’ Deze middag zag ze mensen sjoelen en zielsgelukkig een ei vervoeren op een lepel. Ik vertelde dat ik de Shabbat dienst had bijgewoond en dat er slechts drie mensen kwamen opdagen. De vriendin zei: ‘You sound so dramatic, like they had a little holocaust on the ship. I’m sure there are more Jews around.’

Storm, zeeziek of niet: in de gangen doemden steeds meer mensen in oranje kleding op. Mijn nieuwe vrienden en ik namen een kijkje, als drie argwanende antropologen. We ontkwamen er niet aan om op de foto te gaan met een oranje attribuut. De obers droegen stugge oranje pruikjes en gingen met bitterballen, oliebollen en stukken kaas in het rond. Er werd voorzichtig gedanst, een man met een Nederlandse vlag op zijn rug rende voorbij, maar de sfeer kwam er niet echt in, we hadden het al snel gezien.

Het leven is uiteindelijk toch vooral een feest voor anderen.

Dag 10: 23 oktober, 10:52 uur, Lincoln Centre Stage — Deck 2

In de vertrekhal in Rotterdam werd er in een feestelijke stemming een foto van alle reizigers gemaakt. Tijdens diners op het schip komen er iedere avond fotografen aan tafel staan om een foto van je te maken, en ook op de ‘Oranje avond’ werd gevraagd om te poseren. Mijn vriend uit Apeldoorn ontdekte dat als je je kamernummer intoetst in de fotostudio aan boord, alle foto’s waar je opstaat weer tevoorschijn komen. Ze maken gebruik van gezichtsherkenning, gekoppeld aan je paspoort en creditcard, en wat al niet meer. Het systeem laat het verleden naar je terugkijken, voor je spreken. Om de komende dagen vermomd – met plaksnor, hoed en pruik — verder te varen dat lijk me nu ook weer zowat, er is geen weg meer terug meer.  

Ik herinnerde me wat Maxim Februari eens schreef:Data groeien niet aan struiken, wij kunnen niet met een vlindernetje de natuur intrekken en even wat data gaan vangen. Nee. Die data moet je zelf maken.’ Hij voorziet ernstige gevolgen om ons leven hier door te laten leiden. Aangezien de mensen die data verzamelen een politieke of commerciële voorkeur hebben en dat zich zal vertalen in de keuzes die ze maken. Mijn vriend uit Apeldoorn vroeg de man in de fotostudio aan boord: ‘Wordt onze data aan China doorgestuurd?’ Het personeel — dat vooral uitblinkt in voorkomendheid — antwoordde bij monde van de man in de studio verrassend eerlijk: ‘Laten we hopen van niet…’

De collega-journalist die op de eerste avond een licht-ring tevoorschijn haalde aan tafel, trof ik gisteren in een café; ze was aan het overleven, ze was zo zeeziek als wat. Na een lang betoog over haar eigen welzijn, bracht ze de toestand van de wereld en haar land, ter sprake. ‘Als ik terugvlieg van New York naar Londen land ik in een land met een nieuwe premier.’ Ze was bang wie ze nu weer van stal zouden halen, en vreesde Boris Johnson het meest. De Brexit maakte haar aan het huilen, ze wilde Europeaan blijven. Haar wens is dat er eindelijk eens een conservatief zou toegeven dat die Brexit een vergissing was. Ironisch genoeg werkt ze wel voor een Engelse krant die de door haar gevreesden in het zadel hielpen en houden. Maar een mens kan het ook onmogelijk met alles eens-zijn wat er boven en naast je gebeurt. Om H.J.A Hofland aan te halen: ieder mens heeft het recht om van mening te veranderen, zonder achtervolgd te worden door het verleden. Al wordt dat in een wereld met teveel gezichtsherkenning een stuk lastiger.

Vandaag is de zee kalmer en schijnt de zon. Het ziet er mooi uit, maar de wind blijft steenkoud. Bij het zwembad naast de rokersplek – achterop het schip – verscheen de Engelse collega in een bontjas. Ik zat er met de dame uit New York te roken. De Engelse vrouw kwam op ons af en vroeg of wij haar misschien wilde helpen met wat zwembadfoto’s. Weigeren was geen optie. Haar verdienmodel moest gevoed worden met content. Mijn vriendin maakte de foto’s en volgde haar instructies. Als een ware poolboy wachtte ik tijdens de fotosessie met haar bontjas en badjas in mijn hand achter de camera. De vrouw lachte naar de lens alsof ze niets te verbergen had.

Dag 11: 24 oktober, 09:12 uur, Orange Club — Deck 2

De misthoorn loeide deze morgen, omdat de mist zo dik was dat je je eigen schaduw erin kon zien. Een dag zonder uitzicht deerde me niet echt. Ik moet mezelf er telkens toe zetten om naar de zee te kijken, omdat het uitzicht al dagen hetzelfde is: zee. Er zijn mensen — naar verluid liefhebbers van de natuur — die naar de zee kijken en zich verbonden voelen met het ontstaan van de mensheid en aarden. Mensen die zonder ironie beweren: ‘Ik wil contact maken met — en landen in — mezelf.’ Het zien van de zee geeft mij eerder een gevoel van totale verlorenheid. Misschien zegt dat ook wel iets over de mensheid, of wat er van sommige schepsels terecht is gekomen.

Ik ben geen communist, niet iemand die voor iedere arbeider een standbeeld wil uithakken, maar er zijn gradaties in hoeveel uitzicht een mens nodig heeft. Als je je best doet, begint het personeel wel een beetje te praten. De meeste werken hier negen maanden aan een stuk — in steeds dezelfde functie op steeds dezelfde plek — op het schip. Schoonmaak, bediening, koffiehoek, conciërge, wat dan ook. Ze komen niet buiten, ze zien alleen daglicht op de plek waar ze werken. Ze wonen onder water, op het onderste deck. Gisteren zei een vrouw: ‘We sleep under the fish.’ Ze maken dagen van half acht in de ochtend tot negen uur in de avond, met een pauze van twee uur, en eten elke dag rijst. De meesten onderhouden hele gezinnen met dit werk. Ik vroeg iemand hoe het was om na negen maanden terug te gaan naar dat wat thuis wordt genoemd: ‘Het voelt alsof je net getrouwd bent.’ Het ongeluk is ze niet aan te zien, het werk dat ze thuis kunnen doen is beroerd — dit is een uitkomst, verzekeren ze me.

Het ongemak om constant als prins behandeld te worden groeit, al lijken mijn medepassagiers daar allang aangewend. Het schip is een drijvende mini-samenleving, en daar hoort ook onrecht bij, en het kunnen leven met de wetenschap dat anderen je leven faciliteren. Maar eergisteren was er een klein geluksmoment. Na tien dagen mondmaskers te hebben gedragen, mocht ook het personeel eindelijk hun maskers afzetten. Het virus dat door de gangen krioelde werd er symbolisch door getemd. Mensen veranderden erdoor van gedaante. Sommigen herkende ik niet meer zonder masker.  

Later deze ochtend klaart het weer op. De zon laat zich voorzichtig zien en in een gang zegt iemand: ‘We zouden walvissen moeten zien vandaag.’ Het was een luxe om je verloren te voelen en de natuur te verachten. En dan, alsof ze het zelf ook door hebben, wordt er terwijl ik dit schrijf omgeroepen: ‘Good morning. It’s crew-day today. Like it should be everyday. Please thank the people who are serving you.’

Een man is aan het stofzuigen in een lange gang en kijkt niet op of om.

Dag 12: 25 oktober, 12:49 uur, Rudi’s Sel de Mer — Deck 2

Vannacht luidde de misthoorn de nacht in. Deze morgen klaart het op, kleurt de hemel blauw en stroomt het achterdek van het schip vol met zonaanbidders. De aankomst in New York City nadert en daarmee ook het afscheid. Hoewel ik me — na twee jaar onderzoek doen naar armoede plots in een universum terecht ben gekomen waar alles schoon en onbeperkt is — vervreemd heb gevoeld, zal ik deze plek missen. Ook daar waar je niet perse thuis hoort, kun je je wel welkom voelen.

Het heeft het iets doods dat de dagen hier zo op elkaar lijken, maar net als in een klooster geeft die herhaling op een gegeven moment betekenis aan de dingen. Ook hier wordt dagelijks gezongen en tekent de dag zich door rituelen. In dit niets deed ik mijn best om de wereld en zijn stuiptrekkingen te blijven volgen, maar op dit schip gelden andere natuurwetten. De wereld leek niet echt meer te bestaan. Als een geschiedenisboek dat nog geschreven moest worden, maar na verschijning meteen in de uitverkoop zal belanden.

Ik vertelde gisteren aan een collega-journalist uit Londen dat ze een nieuwe premier had. Ze liep op dat moment in badjas door een restaurant. Ze kwam net uit de Spa, rook naar mint, keek glazig, het besluit was gevallen toen ze gemasseerd werd en naar kabbelend water luisterde. Ze bedankte me voor de mededeling maar spoedde zich vervolgens snel naar het cocktail Happy Hour. 

Het contact met medepassagiers en medewerkers is langdurig, maar behoudt een vluchtig karakter met weinig diepgang; over persoonlijke zaken wordt niet gesproken, dat is privé. Iedere zin wordt afgesloten met een glimlach. Die lichtzinnigheid went. Je kruipt waarschijnlijk niet voor niets aan boord, ook als je niks om te ontvluchten hebt. Als ik niet geplaagd zou worden door ambitie en deadlines, dan had ik mijn telefoon en laptop in zee gegooid en me iedere dag lazarus gedronken.

Voor veel medepassagiers is dit het enige wat ze doen: ze reizen alleen nog maar. De man en vrouw die zes jaar geleden alles verkochten en sindsdien uit drie koffers leven. De vrouw die ontbijt met mimosa’s en altijd in het casino te vinden is. Tientallen mensen zonder familie of vriendschapsbanden, maar met een oneindige bankrekening. Als ik morgen van boord ga, zal ik aan ze denken, wetend dat ze altijd ergens op zee zijn. En dat troost. Een hemel voor ongelovigen.

Want aangezien de gemiddelde leeftijd 70 plus is, kan het niet anders dan dat er ook weleens mensen sterven aan boord. Er is ook een mortuarium op het schip, vertelde de kapitein, maar mocht het gebeuren — of gebeurd zijn tijdens deze reis — dan merk je daar als gast helemaal niets van. Met de dood word je als reiziger niet gestoord. Die bestaat hier niet. En als die niet bestaat, kun je voor eeuwig blijven drijven. Erik de Jong — ook wel bekend als Spinvis — zong ooit dat geluk een gerucht is. Het is een misvatting. Het geluk drijft, en de dood is een gerucht.

Lang dacht ik dat een leven waarin de tragiek bijna onzichtbaar is, het leven niet waard is. Maar om het verdriet beter te kunnen zien, moet er scherper naar het geluk gekeken worden, zoals je naar een fotonegatief kijkt. Terwijl ik mijn koffer pak, besef ik dat ik nog lang niet klaar ben met het onderzoeken van ‘het geluk’. Ik moet en zal erachter komen wat de mensen ontvluchten, en wat privé is.

Tegen mijn vriendin uit Queens — die op ieder cruiseschip ter wereld aan boord gaat — zei ik bij de lunch: ‘Misschien moet ik dit nog eens doen, en er dan een boek over schrijven.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Dit was geen goede cruise om mee te beginnen. Te weinig havens, activiteiten en zon. Dit was transport.’

Dag 13: The Jane Hotel, New York, 11:28 uur

Deze morgen naderden we de beschaving. Gasten verzamelden zich op het dek om het Vrijheidsbeeld te zien. Het was donker, en mistig bovendien. Lang waren er alleen lichtjes en een snelweg te zien, maar toen was daar toch echt het Vrijheidsbeeld. Op de grond lag een schepsel dat aan zijn vrijheid onderdoor was gegaan: een dood vogeltje. Een vrouw die een foto wilde maken ging op de vogel staan. Toen ik haar daar op attendeerde, begon ze niet te gillen, maar zei ze luchtig: ‘Oh, thank you.’ En ze streek haar zool schoon op de grond, terwijl ze het Vrijheidsbeeld bleef fotograferen. Na elf dagen over het dikke tapijt in het cruiseschip te hebben gelopen, voelde ze kennelijk nog maar weinig.

Het was tijd om te gaan, dat besef drong gisteravond al stevig door. Eer was een afsluitend diner in Rudi’s Sel de Mer. Collega-journalisten – op mijn nieuwe vrienden na — brachten enkel de buiten kant der dingen ter sprake in klagerig Amerikaans. Ieder gerecht werd gefotografeerd en becommentarieerd, en verder spraken ze over hun volgende reizen, de beste koffie ter wereld, dat ze alleen nog Business Class vlogen, botox. Enzovoorts. Hoe fantastisch iets ook was, het leek ze tóch een beetje tegen te vallen. Ze waren jong, maar leken al voldaan. Ze schreven allemaal voor tijdschriften, voor mensen die hun geld in grote getalen hebben verdiend, en nu naar manieren zoeken om er zo elegant mogelijk vanaf te komen. Ik moest moeite doen om niet in slaap te vallen aan tafel. Af en toe glimlachte ik wat, maar dat was het dan ook. Meermaals voelde ik moralistische opmerkingen opborrelen, maar ik slikte alles in. We waren immers onderweg naar the land of the free. Gun ieder zijn lol.

Maar toen was daar het dessert; ik bestelde alleen een koffie. Een collega was toch wel erg benieuwd wat dat ene gerecht was dat niemand bestelde, en ze bestelde het daarom voor mij, ze zei tegen de ober dat ik me bedacht had, want er moest ook een foto van dit gerecht gemaakt worden. ‘En ze hebben op dit schip toch van die recycle-apparaten in de kelder?’ vroeg ze. Ik zweeg maar kookte. Wederom hield ik me in, maar ik had maar al te graag een fles wijn naar deze dame gegooid. Mijn lange vriend uit Apeldoorn zei bedeesd: ‘Je bent boos, ik zie het.’

Opgelucht verliet ik de tafel en al even gelukkig verliet ik samen met deze lange vriend het schip. Het was tijd om de wereld weer in te gaan, om de opgeruimde wereld en de geur van het schip van me af te wassen. Meteen toen we de terminal uitkwamen en de straat overstaken, lagen daar daklozen, te wachten op kleingeld. Privileges uit een vorig leven bestaan niet meer. Na elf dagen in een voorspelbare wereld te hebben vertoefd, waar alles tot op de millimeter was geregisseerd, was daar nu weer de onvoorspelbare wereld. De vriend zei: ‘Het is een harde wereld hier. Als je in deze stad niet voor jezelf opkomt, lig je op straat.’ We dronken koffie in een smoezelige koffiezaak, tussen de bouwvakkers. Een mollige kat met een angstaanjagende blik hield wacht in de winkel, begon te miauwen en sprong bijna bij mijn lange vriend in zijn nek. We lazen het nieuws en vroegen ons af of de Derde Wereldoorlog al begonnen was. ‘Je zit hier beter dan in Europa,’ zei hij. We stapten in een taxi en namen we afscheid.

Nu zit ik alleen in de lege lobby van The Jane Hotel. Het is een hotel zoals in de film The Grand Budapest Hotel: vooroorlogse grandeur, lobbyboys met petten en gehuld in rode pakken met gouden knopen. Alles heeft hier geschiedenis, is gebruikt en gebutst. Maar met luxe heeft weinig te maken. Mijn vriendin – die over een uur landt – boekte het hotel omdat het betaalbaar was. Per ongeluk is het ook een passend hotel voor iemand die net van een schip komt: het is een voormalig scheepslieden-hotel. Ook werden in dit hotel de zes overlevers van de Titanic opgevangen. De mythe gaat dat de geesten van de andere passagiers nog altijd ronddolen.

Een jongen met een cowboyhoed loopt voorbij en zegt dat ik een van de laatste gasten ben. ‘Wat bedoel je?’ vraag ik. Het hotel is verkocht, over een week wordt het gerenoveerd. Ik kijk naar het tapijt en vrees de smetteloze vooruitgang die zal volgen. Hij vraagt waar ik vandaan kom. Zijn voorouders komen uit Tilburg, 700 jaar geleden: ‘And now I have a Russian last name, Alexander. History is a weird thing.’ Ik glimlach en dan loopt hij weer door.

Mijn hotelkamer is niet gereed, dus ik zou voor altijd, in deze stille, lege hotel lobby, midden in New York, als laatste gast, samen met het interieur kunnen wachten, maar liever ga ik naar buiten, de straat op.