
Onder de sofa: een essay van OvG in de bundel Op de sofa
Mijn vroegste herinneringen zijn omgeven door schaamte. Het zijn beelden van – en ervaringen met – mijn vader, die tijdens de Tweede Wereldoorlog als kind polio kreeg, en zijn hele leven met zijn been zou slepen. Ik herinner me de blikken op straat: nagekeken worden. De schaamte die ik ervoer. Op school: ‘Je vader is een mankepoot.’ Hij viel regelmatig, en had last van flatulentie, ongetwijfeld gecorreleerd met zijn handicap. Spelen, voetballen, rennen, stoeien, het was er allemaal niet bij.
Ik zag niet tegen mijn vader op; ja, als een berg, later, in de puberteit, een berg die beklommen maar vooral overwonnen diende te worden, waar op de top een vlag geplant moest worden. Op de dag van de overwinning verliet ik op zestienjarige leeftijd voor een halfjaar het ouderlijk huis, om op mijn zeventiende definitief te vertrekken, naar Leiden (what’s in a name) en me te verliezen in de krakersscene, een periode die door psychoanalyticus (en schaamte-expert) Louis Tas, die ik in 2008 opzocht na een gestrand tweede huwelijk, geduid werd als mijn ‘negatieve therapie’.
De vader als al dan niet geïdealiseerde, en vervolgens geïnternaliseerde, figuur: die kwam pas later, in de overdracht bij Tas, aan bod. Waarover later meer.
Volgens Freud, die vrijwel niet over schaamte schreef, is schaamte een aan de kindertijd gelieerd fenomeen, zoals hij schuld toeschreef aan de volwassenheid. Het zal deels samenhangen met het belang dat hij toekende aan het superego, ons geweten, onze grote bestraffer, die vooral schuldgevoel (maar is het wel een gevoel?) in ons losmaakt.
Wie schuldig is kan boete doen, vergiffenis vragen, straf krijgen, terugkeren naar de gemeenschap. Het is niet voor niets een met religie gelieerd begrip. Zondig zijn wij, en zullen wij blijven – gelukkig maar. We kunnen ook opbiechten in een therapeutische setting, en daar via vrije associatie de therapeut deelgenoot maken van al onze misstappen en feilen. Wie gebukt gaat onder schuldgevoelens kan zo trachten een en ander te integreren in het zelf, een vrijer zelf, dat minder ingeperkt wordt door autoriteiten – extern en intern. De schaamte, daarentegen, kan zelfs voor God onzichtbaar blijven: daarom voel ik me daar meer thuis vermoedelijk, in het domein van de schaamte.
John Bowlby, de grote man achter de hechtingstheorie, zei: ‘Wat niet kan worden medegedeeld aan de moeder of de ander, kan niet mee worden gedeeld aan het zelf.’ Volgens psychoanalyticus Donald Winnicott – een geestverwant van Bowlby – is er een deel van ons zelf dat niet gekend mag worden, een ‘geheim zelf’ dat ‘incommunicado’ moet blijven, dat we niet willen openbaren en afschermen voor de wereld, ook voor onze meest intieme relaties. Dit ware zelf moet beschermd worden, het zou een zonde tegen het zelf zijn gekend te worden.
Ik denk dat daar de schaamte woont.
***
In de jaren zeventig deed de Amerikaanse psychoanalytica Helen Block Lewis een ontdekking waarover ze in het baanbrekende boek Shame and Guilt in Neurosis schreef: ze analyseerde transcripten van therapeutische sessies en ontdekte dat een steeds terugkerende factor was dat schaamte in het gesprek tussen therapeut en cliënt/patiënt zeer regelmatig over het hoofd werd gezien. Ze constateerde twee varianten: de ‘overt, undifferentiated’ schaamte, en de ‘bypassed’ schaamte, door Tas – voor wie Lewis de katalysator in zijn schaamte-denken werd – vertaald als geloochende schaamte. In het eerste geval is de therapeut noch de cliënt zich bewust van de schaamte, omdat die onbewust wordt afgedekt door andere ‘gevoelens’: je stom voelen, incapabel, kwetsbaar, weinig zelfvertrouwen – eigenlijk wat Alfred Adler – psychiater en tijdgenoot van Freud, met wie hij ook in een club zat, het Mittwochsgesellschaft – ooit ‘het minderwaardigheidscomplex’ noemde. Bij geloochende schaamte is er een bewuste afdekking gaande, die je afleidingsmanoeuvres zou kunnen noemen, of overschreeuwen. Tas leerde nog iets van Lewis: als een therapie mislukt, is de schaamte altijd over het hoofd gezien. Het omgekeerde is volgens Tas trouwens ook waar: zeg in een therapeutische setting nooit dat iemand zich ergens niet voor hoeft te schamen. Het is dodelijk en funest voor de therapie.
Wie in therapie gaat om, zoals ik, af te rekenen met een open of verhuld schaamte-narratief, gaat dus met de therapeut op zoek naar de kern van de schaamte. En bij wie kon ik dat beter doen dan bij Louis Tas , de man die schaamte tot zijn field of expertise had gemaakt?
Er is alleen die ene drempel. Wie zich schaamt, schaamt zich ook voor zijn schaamte. En dus ook voor de therapie, waar alles wat schaamtevol is aan bod moet komen om van de schaamte te genezen.
***
Een bevriende journalist, werkzaam in de hoogste echelons van een Vlaams weekblad, merkte in een gesprek eens op dat Nederlanders zich veel minder dan Vlamingen zouden schamen om te vertellen dat ze in therapie zijn, of zijn geweest. Nederlanders zouden opener zijn, makkelijker over gevoelens (of andere ‘zwakheden’) praten, kortom, minder last van gêne – schaamte light – hebben.
Nog even los van alle mogelijke geografische clichés en vooroordelen: is de Nederlander wel zo open, en de Vlaming zo gesloten? Ik waag het te betwijfelen. Ja, het contact in België is wat omzichtiger, timide, meer geritualiseerd, minder to the point, maar dat is een therapeutische sessie ook: ook daar gaat het vooral om wat niet gezegd wordt, om het onbewuste bewust te krijgen, om de verstoringen in kaart te brengen (onze herinneringen blijken na vele sessies toch een ander – gecorrigeerd – beeld te vormen dan we aannamen, daarom mag een therapeut ook nooit té snel interpreteren, maar moet eerst door de materie heen gewerkt worden om te onderzoeken of er geen verstoringen zijn, mede omdat we vaak onze eigen onlust op de ander – vrijwel altijd een ouderfiguur of een broer of zus – hebben geprojecteerd), om erachter te komen wat we afdekken, hoe we het afdekken, waar we overheen of omheen praten.
Je ziet veel door te kijken, zei Yogi Berra ooit. Hij wordt gequoot door Bessel van der Kolk in zijn boek The Body Keeps the Score, waarin een directe link tussen trauma en schaamte wordt gelegd. Je zou ook kunnen zeggen: je hoort veel door te luisteren. Louis Tas zei het zo: ‘Het allereerste wat ik doe is luisteren. Dat is ook vaak niet gebeurd. Vooral beníeuwd zijn. De leek is iemand die onmiddellijk raad geeft.’ In een therapeutische setting kan zwijgen veelzeggend zijn, en spreken nietszeggend. Of zoals Bram de Swaan zei: het vanzelfzwijgende.
Ik voel me meer thuis bij de Vlamingen.
***
‘Met bijna 20 procent van alle stemmen is het achtervoegsel -schaamte – zoals in vliegschaamte – gekozen tot het Onze Taal woord van 2019. Dat maakte de directeur van Genootschap Onze Taal, Vibeke Roeper, zaterdag bekend in het radioprogramma De Taalstaat. “Schaamte” is volgens het genootschap een “steeds vaker gebruikt achtervoegsel waarmee men aangeeft dat men zich schaamt over de in het eerste deel van het woord genoemde zaak”. Onze Taal noemt onder meer vliegschaamte, babyschaamte, bezorgschaamte en vleesschaamte.’ Aldus een bericht van het ANP op 28 december 2019.
Schaulust noemde Sigmund Freud het plezier (of de lust) in kijken, ook wel scopophilia genaamd (later in feministische filmkritiek doorontwikkeld tot een analyse van de male gaze). Ze kent ook een tegenhanger: scopophobia. Dat is de angst voor de blik van de ander.
Ik herkende me in deze observatie van Tas, in een artikel waarin onder meer Helen Block Lewis aan bod komt: ‘Er zijn mensen die zich vooral beleven vanuit de blik van andere mensen, en zich daarbij desolidariseren met zichzelf, met hun eigen lichamelijke gewaarwordingen. Het beleven van de eigen gevoelens wordt schimachtig, “leeg”. Het zelfgevoel is afwezig en wordt soms niet eens gemist. Voor deze toestand creëerde ze het begrip “bypassed shame”.’ Over die leegte ook straks meer.
Wie zich schaamt, wil niet gezien worden, maakt zich klein, maakt zichzelf letterlijk onzichtbaar. Mede daarom blijft de schaamte vaak figuurlijk onzichtbaar, ook voor de schamende partij zelf.
Je kunt je – klaarblijkelijk – voor vliegen, baby’s, laten bezorgen en vlees eten schamen, maar ook voor je favoriete voetbalclub, je accent, je uiterlijk, je kleding en, uiteraard, je ouders. Wanneer mijn vader viel of nagekeken werd, wendde ik mijn gezicht af, ik werd handlanger in de beschaming. Ik wendde me af van de beschaamde én van de beschamer, de kijkende partij. Je komt als mens soms oogkleppen tekort.
‘Schaamte is het gevoel dat je in de ogen van anderen compleet waardeloos bent en dat ze daarin nog gelijk hebben ook,’ zei Tas ooit. Het diepste verlangen van de beschaamde is: (weer) opgenomen worden in de groep, erbij horen, en dat kan zelfs door je te schamen voor zaken waarvan je niet wist dat je je ervoor moest schamen. Het zit ook in de vragende en tevens gebiedende uitdrukking: ‘Zou je je niet schamen?’
Maar er is ook een manier om van de schaamte af te komen: wie er in een kleine gemeenschap anders dan anderen uitziet krijgt niet zelden de volle laag, maar heeft de mogelijkheid te ontsnappen naar de grote stad, waar hij zich kan omringen met anderen, vrije geesten, soortgenoten, lotgenoten – en in die groep kun je de benepenheid van het dorp te gelde maken – en zo de schaamte overwinnen. Andries van Dantzig vatte het fraai samen: ‘We haten datgene in onszelf, dat als spelbreker fungeert in onze uitsloverij om “erbij te mogen horen”.’
***
Wie in therapie gaat, moet alles zeggen. Ongeremd, ongecensureerd, ongegeneerd. De wil om korte metten te maken met alles wat me dwarszat, gedwarsboomd had, in de weg zat, verslaafd, verongelijkt, agressief, slecht afgehecht had gemaakt, was sterker dan de schaamte. Wie rockbottom gaat, moet door de schaamte heen, door het oude zelf heen, op zoek naar eigene, het echte. Je moet als een torpedo op het doel af, om te genezen, te helen, te integreren en vooral: te accepteren. Schaamte is de grote vernietiger van alle levensgeluk, de fakkel die de zelfhaat aansteekt, de sloper van alles wat goed is aan jezelf. Want ook in de gesloopte mens zit nog altijd veel goeds, het moet alleen opnieuw ‘aangezet’ worden, waardoor er ook meer om van te houden is, van een zelf dat voorbij die schaamte gaat en daarmee boven alle kritiek verheven is, voor het leven kiest, ondanks alles.
De therapeut hoeft daar niet eens veel voor te doen: de overdracht en tegenoverdracht doen hun werk op het moment dat alle oude gevoelens gekanaliseerd, geprojecteerd en geïntrojecteerd worden. De kunst is vooral om te zien of wat er stroomt echt is of slechts een derivaat van een gevoel. In mijn geval was het vooral noodzaak – van levensbelang – om dat gevoelsleven te activeren, misschien wel voor het eerst in mijn leven.
Erik Jan Harmens, dichter & schrijver, noemt het: onder de tl-balken staan. Wie stopt met drinken, weet wat hij daarmee bedoelt. Wie begint met leven, ook. Van de gedimde kamer, waar die baarmoederlijke gesprekken jarenlang plaatsvinden, naar het volste licht.
Schaamte is de grote vermommer: je komt haar tegen in de gedaante van agressie (‘humiliated fury’), exhibitionisme, narcistische conflicten, masochisme. Maar schaamte openbaart zich ook: we blozen als we ons schamen (trouwens ook bij publiekelijke ontvangst van lof en complimenten). Maar bovenal is schaamte manifest bij een overdaad aan zelfbewustzijn, onhandigheid in sociale interacties en verlegenheid. In Charles Darwins boek over emoties bij mensen en dieren staat een schitterende anekdote over een verlegen man:
‘Er werd een klein diner gegeven ter ere van een uitzonderlijk verlegen man die, toen hij opstond om te bedanken, een kennelijk vanbuiten geleerde speech afstak in volledige stilte, zonder één woord te uiten. Maar hij gedroeg zich alsof hij met veel nadruk aan het spreken was. Zijn vrienden, die begrepen wat er aan de hand was, lieten zodra zijn gebaren blijk gaven van een pauze, luid hun goedkeuring blijken over zijn denkbeeldige, welsprekende toespraak, en de man heeft nooit ontdekt dat hij de hele tijd volkomen gezwegen had. Integendeel, na afloop zei hij in volle tevredenheid tegen mijn vriend dat hij het er, naar zijn eigen mening, ongewoon goed van af had gebracht.’
***
Voor de Tassenkrant, verschenen in besloten kring op 25 december 2020, de dag dat Louis Tas honderd jaar zou zijn geworden , schreef ik onderstaand, met dien verstande dat ik in de Tassenkrant rep van ‘Louis’, omdat ik me onder intimi bewoog, en dat hier in ‘Tas’ heb veranderd, om de suggestie dat ik op vertrouwelijke voet met hem stond te ontkrachten:
Ik herinner me vooral wat niet werd gezegd.
Het getik van de klok (maar dat verbeeld ik me), het getok van de tennisballen (dat weet ik zeker). Verder niets, soms een brommend geluid, dat ook een zacht snurken kan zijn geweest.
Er waren dagen dat ik op weg naar Tas geen idee had waarover ik zou moeten praten, laat staan vijftig minuten lang.
Leeg, was ik.
Leeg had ik geleefd.
Peilloze leegte, versterkt door een monter zwijgende psychiater.
Een goede psychiater hoort wat niet gezegd wordt. Een goede psychiater vult de leegte niet. Een goede psychiater vult de analysant met nog meer leegte – ‘overdrachtelijk’.
‘U bent in uw zakelijk leven meer geslaagd dan in uw privéleven.’
Dodelijk.
Maar het versterkte de hunkering naar een écht leven wel, een leven zonder verdoving, zonder gedempte emoties, een vol leven.
De Tas-loze jaren, die duurden tot mijn 42ste , waren als in een comateuze toestand voorbijgegleden. Ja, er waren zakelijke ‘successen’, maar wat heb je daaraan als je geen aansluiting voelt – bij niemand?
Waarom gaat een mens in therapie? Er is gemis, verlies, onthechting, trauma, onvermogen, mislukking, falen. Leegte.
De leegte die ik voelde in die kamer, bij Tas, maakte zonneklaar dat alle boeken die ik had gelezen, films die ik had gezien, muziek die ik had gehoord, boeken die ik had uitgegeven, relaties die ik had gehad, vriendschappen die ik had opgebouwd, niet konden maskeren dat ik moederziel alleen was, alleen met mijzelf.
Alleen, zonder mijzelf.
Het was tijd voor een wederopbouw. Langzaam voedde ik mijzelf, leerde me te hechten, los te laten, van mijzelf en van anderen te houden. Langzaam liep ik vol, maar niet meer met drank en drugs.
Vinden, niet langer verliezen.
Tien jaar later, in 2018, had ik de moed – indachtig de woorden van Arnon Grunberg: ‘In het schrijven moet je schaamteloos zijn’ – om publiekelijk te schrijven over ‘tien jaar niet drinken’ en mijn tijd bij Tas. Tóen begon de werkelijke wederopbouw pas echt, dat begrijp ik nu, hoewel een bevriende boekcriticus me indertijd schreef: ‘Openbaren is, zoals je weet, ook een vorm van verhullen.’
Nu lees ik de auteurs die Tas me aanraadde: Goffman, Lewis, Bergson, Proust, Peristiany. Kees de Jongen van Theo Thijssen. Nu lees ik de geestverwanten: Van Dantzig, Frijda, Van Leeuwen, De Swaan. Nu verdiep ik me in overdracht en tegenoverdracht, in schaamte en schuld, jaloezie en nijd, gestremde rouw en vloeiend leven. Voed ik me met alles wat niet door hem werd gezegd. Nu pas ben ik klaar met de therapie.
De jaren van leegte liggen achter me, mijn privéleven is inmiddels ‘geslaagd’, voor zover een mens ooit privé kan slagen.
Louis Tas heeft mijn leven gered: genezen van de pijn van het bestaan. Wat overblijft is het gemis dat hij er niet meer is, geen honderd jaar heeft kunnen worden. Sommige mensen gun je er honderdtwintig, al was het maar voor jezelf.
***
‘It’s a joy to be hidden, but a disaster not to be found,’ schreef Winnicott. Dat lijkt in tegenspraak met zijn idee van een geheim zelf dat incommunicado wil blijven. Wie zich schaamt trekt twee sporen: je ontdoet je van een wereld die je niet onder ogen wilt komen, je verstopt je, maar paradoxaal genoeg zoek je ook toegang tot diezelfde wereld, hunkert naar aansluiting, omdat je wilt behoren tot – en verlangt naar de goedkeuring van – de wereld om je heen. Volgens Freud is het doel van therapie dat neurotische misère wordt omgebogen in alledaags – hanteerbaar – ongeluk. Tas zei dat het doel is: ‘de tolerantie voor eigen gevoelens te verhogen’. Misschien kunnen we daar, indachtig Winnicott, aan toevoegen: gevonden worden, door anderen, maar vooral: door onszelf.
Verschenen in Op de sofa, bij Uitgeverij Das Mag, december 2022