
Voorpublicatie uit nawoord van OvG in de Volkskrant op zaterdag 18 juni 2022
Susan Taubes - Scheiden
Rouwen om het eigen leven
Ontdekken, en herontdekken. Het debuut en het vergeten boek. Aan de basis staan van een nieuw talent, de nieuwe stem, dat is voor een uitgever het hoogst haalbare, naast het herontdekken, het truffel zoeken, het speuren naar vergeten, over het hoofd geziene, ten onrechte genegeerde, hun tijd ver vooruit zijnde boeken. Het mausoleum van de literatuur – De Slegte, The Strand – is tegelijk de plek waar je als uitgever schitterende boeken kunt vinden waar je nog nooit van had gehoord, klaar om te worden afgestoft, geherlanceerd, opnieuw de wereld in gekatapulteerd.
Hier is het goede nieuws voor avontuurlijke uitgevers en liefhebbers: er is geen concurrentie. Iedereen zoekt naar nieuw, nieuwer, nieuwst. De uitgever wordt gebombardeerd door agenten die nieuw talent aanprijzen, met proposals voor briljante – nog wel even te schrijven – non-fictie projecten, boeken uit landen waar je de taal niet van kent en dus afhankelijk bent van vertalers, scouts, specialisten of talenknobbels in de directe omgeving. Er worden hoge voorschotten voor neergelegd, met veel hoop en optimisme worden plannen gemaakt, vaak tegen beter weten in: debuten, beloften, pril of doorleefd, er moet gegokt worden.
Terug naar de herontdekking.
Waar ligt de schoonheid van al dat zoeken naar truffels, met de neus in de modder? Het is zoals een kunstverzamelaar iedere rommelmarkt afloopt, of obscure veilingen, of garage sales: je weet het nooit, er kán een parel tussen zitten. In het geval van kunst: het niet herkende meesterwerk, in het geval van boeken: het niet erkende meesterwerk.
Want dát is de ultieme kick bij de herontdekking: het uitgeven van een boek dat wellicht leidt tot wereldwijde herontdekking, puur op basis van een inhoudelijk oordeel, smaak, intuïtie, durf en visie, zonder commerciële argumenten: vraag vanuit de markt, trendy onderwerp, ‘autobiografische haakjes’, talkshow-fähigkeit, looks van de auteur.
Ik heb altijd grote liefde gehad voor cultboeken: in de familieopstelling van klassiekers en herontdekkingen nemen deze boeken – vaak gedoemde boeken, geschreven door auteurs die jong stierven, niet zelden door de hand aan zichzelf te slaan – een bijzondere positie in. Bij cultboeken gaat het vaak om de ‘what if’ vraag: de auteur schreef één boek, de lezer ontredderd achterlatend. Wat had de auteur allemaal nog meer kunnen schrijven, waarom is het talent in de knop geknakt? In 1997 gaf ik Portret van een verloren jongeman uit, van Charles Perry, een beklemmende, Freudiaanse roman over een hitman die nog bij zijn allesverstikkende moeder inwoont. De roman, oorspronkelijk verschenen in 1962, is ook een van de eerste boeken van een zwarte auteur met een witte protagonist. Perry schreef maar één boek. What if? We zullen het nooit weten.
Absolute koning onder de cultboeken is Een samenzwering van idioten, geschreven door John Kennedy Toole (1937-1969): na talloze afwijzing bij leven van de auteur werd het na zijn vroegtijdige dood dankzij de volhardendheid van zijn moeder Thelma, en met hulp van de auteur Walker Percy, alsnog uitgegeven, bekroond met de Pulitzerprijs en er werden miljoenen exemplaren van verkocht.
Een samenzwering van idioten was het lievelingsboek van Michel Vassallucci (1962-1994), de man van wie ik het vak leerde en naar wie Lex Spaans en ik onze gelijknamige uitgeverij zouden vernoemen, die we in 1995 oprichtten: Vassallucci. We gaven het boek in 2000 uit, als eerbetoon aan Michel, maar vooral omdat ook wij betoverd waren door deze roman over een aartsluie, onvermoeibaar hotdogs verorberende, moderne Oblomov. Pieter Steinz, god hebbe zijn ziel, schreef in NRC Handelsblad, een quote die ik altijd heb onthouden: ‘Het zijn niet alleen tragiek en diepere betekenis die een meesterwerk maken. Soms heb je aan humor en spetterende taal genoeg.’
In 1998 gaf ik een bom van een boek uit: Lord of the Barnyard: Killing the Fatted Calf and Arming the Aware in the Corn Belt, in het Nederlands uitgegeven onder de titel Heer onder het gepeupel (inderdaad, de titel had beter gekund). De auteur was door alle Amerikaanse uitgevers afgewezen, sliep onder een brug in Parijs, ontmoette bij toeval de dochter van auteur Patrick Modiano, die de roman bij zijn uitgever, Gallimard, aanbeval, en vervolgens verscheen de roman wereldwijd. Tristan Egolf kwam naar Nederland en trad snotverkouden op tijdens Crossing Border, waar hij op mitrailleurtempo voorlas uit zijn roman. Pieter Steinz, die een goede radar had voor Amerikaanse talent én voor herontdekkingen, schreef in NRC een lovende recensie: ‘In Le Monde is Egolf – na onder meer Poe en Hemingway de zoveelste Amerikaanse schrijver die eerder door de Fransen dan door zijn landgenoten wordt omarmd – al vergeleken met zuidelijke ‘gotici’ als William Faulkner en Cormac McCarthy. In Times Literary Supplement kwamen daar de namen bij van Steinbeck en de jonggestorven humorist John Kennedy Toole (A Confederacy of Dunces). De parallellen zijn alleen al door hun verscheidenheid weinig zinvol, maar ze maken een ding duidelijk: Tristan Egolf is een onvergelijkelijk schrijver.’
Daar kwam hij weer voorbij, John Kennedy Toole. Ik vroeg Egolf naar zijn lievelingsboek, en dat was, natuurlijk, Een samenzwering van idioten. Een herdruk van dat boek kwam uit in 2005, bij Vassallucci, met een speciaal voor onze heruitgave geschreven nawoord van Egolf. In datzelfde jaar beëindigde Egolf zijn leven; hij liet twee boeken na, en een nooit uitgegeven manuscript, dat ik bij Rothschild & Bach kon uitgeven. Twee auteurs, allebei met een geniale roman, afgewezen door alles en iedereen, herontdekt en toch met weinig talent voor het leven gezegend. Ik wist wat me te doen stond: schutspatroon worden van de afgewezenen.
Ondertussen hadden twee onafhankelijke uitgevers groot succes met een herontdekking: Gloed van Sándor Márai was een bestseller voor de Wereldbibliotheek (1999), en bij Cossee was in 2010 Alleen in Berlijn verschenen, van Hans Fallada. Daar was ik stikjaloers op, hoe kon ik die boeken gemist hebben? Want dat is het mooie van dit alles, en tegelijk wat ons nederig houdt: je weet zo weinig.
In 2011 reisde ik naar New York. Omdat ik altijd naar flops en mislukkingen informeer werd ik getipt over een boek dat Stoner heette, de naam van de schrijver was ik meteen vergeten. Een boek dat nooit succesvol was geweest, een doodsaaie pitch (boerenzoon wil lesgeven aan universiteit), auteur overleden. Kortom: ik was benieuwd, las het in mijn hotelkamer en keerde vastberaden terug naar Nederland: dít was het boek.
Het verscheen in september 2012 bij Lebowski Publishers, een uitgeverij die ik onder de vleugels van wat nu Overamstel Uitgevers heet had opgericht. Het boek werd bedolven onder de vijf ballen recensies, en in maart 2013, na de ultieme plug bij DWDD, landde het op de 1e plaats van de Bestseller60, waar het vijf weken zou blijven staan, en uiteindelijk het twee na bestverkochte boek van 2013 zou worden (na Dan Brown en Khaled Hosseini): er werden 300.000 exemplaren van verkocht.
Iedereen hield van Stoner.
Het succes in Nederland bleef ook in Engeland en Amerika niet onopgemerkt, het boek beleefde uiteindelijk vertalingen in vijfendertig landen, verkocht meer dan een miljoen exemplaren wereldwijd en werd in 2013 ‘Book of the Year’ bij Waterstones in Engeland. De geschiedenis een bescheiden tikje kunnen corrige- 323 ren, een vergeten meesterwerk alsnog de glans kunnen geven die het verdient, dát is het ultieme uitgeven.
Ik had de smaak definitief te pakken en vond een nieuwe truffel: Gajto Gazdanov, na een tip op de Buchmesse (als je eenmaal succes hebt met herontdekkingen word je van alle kanten belaagd met tips, waar ik regelmatig mijn voordeel mee deed.) Ik werd gewezen op een recensie in een Duitse krant over een meesterwerk van een mysterieuze Rus. Maar: er was geen estate, geen agent, geen familie. Geen probleem, dacht ik, gewoon de eerste klap uitdelen, en dan zoeken de collega’s het verder maar uit. Een persbericht op Boekblad, het onvolprezen vakblad van ons dynamische boekenvak, volgde op 7 januari 2013, met als kop: ‘Uitgeverij Lebowski acquireert klassieker Gaito Gazdanov’.
Daarop kreeg ik een telefoontje van collega-uitgever Eva Cossée. Hoezo ging ik Gazdanov uitgeven? En bij wie had ik de vertaalrechten van dat boek dan wel aangekocht? Zij en haar echtgenoot Christophe Buchwald waren er ook mee bezig. O, ja? antwoordde ik, wat een toeval. Ik was erg benieuwd naar hun uitgave, vertelde ik, want onze vertaling was namelijk al af (niet waar natuurlijk, we moesten nog beginnen) en ons boek zou al over een maand in de boekhandel liggen (ook niet waar). Eva hing op, met de mededeling dat ze het met haar eega ging bespreken. Een dag later belde ze weer: was het een idee om dit boek samen uit te geven? Cossee als uitgever van Fallada, Lebowski als uitgever van Stoner, dat was toch een gouden combinatie?
Een maand na het eerste persbericht verscheen op 7 februari 2013 een nieuw persbericht op de website van Boekblad: ‘Uitgeverijen Cossee en Lebowski brengen samen boek Gazdanov uit.’ Buchwald zegt daarin: ‘Het is een heel avontuurlijk, spannend verhaal waar de auteur erin slaagt belangrijke existentiële vragen – Wat is het doel van ons leven? Is het leven niet een opeenvolging van toeval? – te omcirkelen op een manier waardoor je toch altijd in dat spannende verhaal blijft. Hij doceert nergens, houdt nergens filosofische toespraken – het is allemaal verpakt in dat verhaal. Dat is het mooiste wat literatuur kan doen.’
Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen, en het boek werd nog een succes ook.
Na Gazdanov volgde nog een ‘collab’: samen met Uitgeverij Van Oorschot gaf Lebowski verhalen van de Amerikaanse auteur Joseph Mitchell uit, auteur een van mijn favoriete reportages ever: Joe Gould’s Secret, over een man die een legendarische ‘Oral History of the World’ zou hebben geschreven. Een manuscript dat na de dood van Gould uiteraard – hoewel je als lezer tegen beter weten in, zoals altijd in het leven, hoopt dat het bestaat – nooit werd gevonden.
Daarna volgde Roberto Bolaño (een van mijn grote helden, maar o mijn god, wat een flop) en schitterende boeken van Arthur Hayes, Lucia Berlin, Natsume Soseki en Breece D’J Pancake (zoekt u even op waarom de man zo heet, eentje in de categorie cultboeken, hij schreef maar zes verhalen en toen was het klaar), om er maar enkele te noemen, en natuurlijk de grote alcoholromans van Tom Kristensen (Vernieling, wat een boek, uit 1929, over een man die zich dooddrinkt in Kopenhagen) en Charles Jackson (Het verloren weekend, over een vijf dagen durend drankgelag in New York), Tarjei Vesaas (De vogels, het favoriete boek van Karl Ove Knausgård), Ulrich Boschwitz (De reiziger) en een echte Knallbonbon: Rummelplatz van Werner Bräunig (dé Grote DDR Roman, na de vroegtijdige dood van Bräunig pas verschenen).
Als ik uw interesse heb kunnen wekken, kijk dan ook eens op schwob.nl, waar Nederlandse uitgevers met liefde voor (vergeten) klassiekers, herontdekkingen en cultboeken hun krachten bundelen. Het wemelt er van de parels en truffels: de ontluisterende kampverhalen van Tadeusz Borowski (een favoriet van Arnon Grunberg, hij vernoemde zijn boek Bij ons in Auschwitz naar een verhaal van Borowski), verzameld onder de cynische titel Hierheen naar het gas, dames en heren is verplichte kost. Borowski zou zich zes jaar na WWII van het leven beroven door zichzelf te vergassen – zijn dochter was enige dagen eerder geboren. Ook twee andere favoriete auteurs van Grunberg, Primo Levi en Jean Améry, zouden na de oorlog een eind aan hun leven maken. De hel overleven is één ding, maar leven na de hel is misschien nog wel ondraaglijker. Amery’s beschrijvingen van de martelingen die hij moest ondergaan zijn huiveringwekkend. Lees zijn boek Schuld en boete voorbij.
Of, iets luchtiger, Twee weken weg van R.C. Sherriff, een ware herontdekking uit 1931. Misschien wel de mooiste herontdekking van de laatste jaren is deze: De Effingers, van Gabriele Tergit, dat zich over een tijdspanne van zeventig jaar afspeelt in Berlijn, en het leven van vier families beschrijft, ‘een Joodse Buddenbrooks’.
***
Ik ben geen uitgever meer, sinds december 2020.
Het herontdekken is nu aan anderen, maar toch snuffel ik door, want het is een verslaving, die truffels zoeken in de muziek, film, kunst en literatuur. En zo kwam het boek dat u nu in handen heeft – de verdrietige truffel Scheiden, van Susan Taubes – op mijn pad. Ontdekt door Martijn Couwenhoven, uitgever van Oevers, ook alweer een onafhankelijke uitgeverij, die zich naast jonge talentvolle schrijvers uit Scandinavië specialiseert in herontdekkingen en recent een klapper te pakken had met de reeks boeken over Arsène Lupin, met dank aan Netflix.
Martijn vroeg mij om dit nawoord te schrijven omdat hij weet heeft van mijn liefde voor de herontdekking en omdat Scheiden een verschrikkelijk goed boek is, een cultboek, geschreven door een jong overleden auteur.
De reden dat u bij dit nawoord bent aanbeland, is omdat u het boek heeft gelezen. Een herontdekking mag eigenlijk geen voorwoord bevatten (daarom heeft de uitgever het overigens voortreffelijke voorwoord uit de Amerikaanse editie vermoedelijk niet afgedrukt), omdat het de feestvreugde kan bederven, spoilers bevat, en u het boek beter zonder context en meningen van anderen tot u kunt nemen.
Ik ben Martijn erkentelijk dat hij mij op Scheiden heeft gewezen, want het is niet alleen een verbluffende leeservaring, maar vooral een emotionele rollercoaster. Met name het eerste deel, waarin Taubes haar eigen overlijden niet alleen beschrijft, maar ook overdenkt. De roman is eerst en vooral een bespiegeling over het leven voor en na de dood, of misschien: na een scheiding. Maar is het hoofdpersonage wel overleden?
Het levensverhaal van Susan Taubes is kort en dramatisch samen te vatten. In zijn in 2020 verschenen biografie van Susan Sontag typeert Benjamin Moser Taubes als volgt: ‘Torn from Europe but estranged from America, alienated from the Judaism of her grandparents but unconvinced by the Freudianism of her father.’
De iets langere versie: Susan Taubes (geboren in 1928 onder de naam Judit Zsuzsánna Feldmann) verliet Hongarije op elfjarige leeftijd, samen met haar vader (een psychoanalyticus), op de vlucht voor de nazi’s. Ze arriveerden op 14 april 1939 in Amerika; haar overspelige moeder (die met een veel jongere man zou hertrouwen) bleef in Hongarije achter. Haar ouders waren toen al gescheiden, en het woord scheiden kan in deze roman dan ook in alle verschijningsvormen worden opgevat. Taubes was gescheiden van haar moederland Hongarije, van haar jeugd, van haar moeder, van haar traditionele joodse opvoeding, en, uiteindelijk, in Amerika, gescheiden van haar echtgenoot, Jacob Taubes, met wie ze twee kinderen kreeg. Ze stierf uiteindelijk in 1969 – ze verdronk zichzelf.
In de roman eindigt ze zonder hoofd, gescheiden van haar lichaam, na het bezoek aan een kapper. Sophie Blind – what’s in a name – sterft op Avenue George V., in het achtste arrondissement van Parijs (in het boek wordt gerefereerd aan het achttiende arrondissement, dat lijkt een foutje), waar ze is gaan wonen met haar drie kinderen (een van de weinige biografische details die afwijken van Taubes eigen leven), met toestemming van haar echtgenoot Ezra Blind, als bewijs van zijn liefde voor zijn vrouw, omdat alles beter is dan scheiden. Hij weigert de scheidingsdocumenten te tekenen: ‘Juridisch gebrabbel, wat is dit voor taal? Een stukje papier. Zum Arschwischen.’
Er zit veel leven in dit boek, veel topografisch onderzoek naar de ziel van de mens en het bestaan, maar ook veel dood. Een lift is een doodskist. Sophie vertelt Jacob over een droom: ‘Ik zat in het vliegtuig op mijn stoel met de riem om. Ik vroeg me af of de motoren uitvielen. Toen voelde ik opeens een val; er kwam geen einde aan, zoals in een filmstill, het gevoel dat je krijgt als je slaappillen hebt ingenomen – alles komt tot stilstand, echt helemaal, en de lichten zijn aangelaten.’ Wanneer ze opmerkt: ‘Waarom is alles zo vreemd?’ antwoordt hij: ‘Omdat je dood bent.’
Ik moest denken aan de dood door verdrinking: ook daar moet de tijd stilstaan, voor de zachte val.
Wat eveneens in deze roman zit: liefde voor het boek. ‘Boeken waren beter dan dromen of het leven. Een boek liep niet abrupt af zoals het leven, niet zoals een droom, met een stuntelige worsteling en een bedrogen gevoel, maar bereidde je stijlvol en doelbewust voor op de laatste punt.’
Opmerkelijk: een boek schrijven als houvast voor anderen, terwijl de auteur al weggezonken is in een droom, het leven uit.
Zelden las ik een boek waarin ik me – al lezende – een voorstelling kon maken van dat tweede leven, het leven na de dood, waarover we vaak fantaseren (zullen er mensen op onze begrafenis komen, hoe leven we voort, wat zal er met onze kinderen en partner gebeuren) omdat niemand het – bij mijn weten – ooit heeft kunnen navertellen. Hoewel Taubes een poging doet zo concreet te zijn: ze beschrijft haar eigen begrafenis, waar haar echtgenoot, rabbijn en geleerde Jacob Blind – drama queen die hij nu eenmaal is – ook daar zoals gewoonlijk alle aandacht opeist, en de vader van Sophie toevoegt: ‘Op haar begrafenis ligt ze er in elk geval fatsoenlijk bij.’ Ze beschrijft de autopsie, de scheiding van haar man voor een joods tribunaal (in de vorm van een hilarisch toneelstuk), ze kijkt terug op haar jeugd, levendiger dan ze dat bij leven zou kunnen, je leeft mee met deze dode, een vrouw die al in de roman haar eigen dood overdenkt, de werkelijke dood die zou volgen vlak na de publicatie van haar roman.
Volgens sommigen (waaronder Susan Sontag, een van haar beste vriendinnen) is de vernietigende recensie van Hugh Kenner op 2 november 1969 in The New York Times de oorzaak, een beschamend staaltje mansplaining waarin Taubes werd afgeserveerd: ‘There’s a thin ghost of a novel crying for release, a very old-fashioned novel indeed, of a kind that transcends the with-it cat’s cradling of lady novelists.’ De ‘zeer ouderwetse’ roman waar Kenner naar verwijst, die verstopt zou zitten in Scheiden, is het tweede deel in de roman, een min of meer rechttoe rechtaan verhaal over de joodse achtergrond van Taubes, haar jeugd in Hongarije, en die ook het huwelijk en de scheiding van haar ouders beslaat. Die episode is inderdaad geheel anders van toon dan het veel experimentele, modernistische, sprankelende eerste deel van de roman, waarin Taubes’ eigen huwelijk, minnaars, verhuizing naar Parijs en de dood de boventoon voeren.
Volgens anderen was Taubes gedoemd om te sterven; ze was al vaak ten prooi gevallen aan neerslachtigheid en erger. ‘Nu ik dood ben hecht ik alleen aan waarheid.’ Dat is de kernzin in de roman Scheiden, een roman over rouw om het eigen leven. Waarom rouwen over anderen, als je ook kunt rouwen om jezelf? Als een ander sterft, rouwen we om de plaats die ze in ons leven innamen, en wij in dat van de ander, de ander die verdween, die we niet meer terug zullen zien, wat ook iets geruststellends heeft, want daardoor kunnen we afscheid nemen en onszelf helen.
Maar al deze processen (net als woede, ongeloof) hebben in het geval van scheiding geen finaal einde: degene die ons in de steek liet, of die wij verlieten, leeft door, en wij ook, en daardoor kan de woede, het verdriet en de rouw zich blijven richten op die ander, die een relatie met een ander aanknoopt (of niet), uit ons leven verdwijnt of vaker niet (door de kinderen bijvoorbeeld), die steeds weer in ons blikveld verschijnt (of niet, als we de ander rigoureus in de ban doen). De rouw blijft levend, daar waar de rouwarbeid om de overledene ook kan sterven, moet sterven, omdat we anders niet door kunnen met leven, dan zou ons eigen leven ook stoppen. De dood van de ander kan ieder moment getriggerd worden: door een geur, een woord, een foto, een stem. Maar er zit een filter tussen; hoe realistisch de gevoelens ook zijn, er blijft de mogelijkheid tot afsluiten, eindigen, vrede tekenen, acceptatie.
Susan Taubes herinnert ons eraan dat we tijdens ons leven ook mogen sterven, moeten sterven, moeten verliezen, dat juíst dat voorbij ons eigen levende leven kijken ons kan verzoenen met het ongewisse wat ons te wachten staat. Maar misschien herinnert ze ons er ook aan dat we tijdens ons leven mogen leven, moeten leven.
Kunnen we pas na onze dood waarachtig zijn, de waarheid nastreven? Het zou zo maar kunnen. We hoeven niet langer de schone schijn op te houden, we kunnen ons true self uitleven zonder angst om de liefde van de ander te verliezen, we kunnen eerlijker zijn, we mogen alles zeggen en denken, alles doen wat de expressive order ons normaliter doet aanpassen, normeren en conformeren aan de mensen om ons heen. Het is de ultieme keuze van een schrijver die oprecht eerlijk wil zijn: het perspectief van de dode kiezen. Die heeft niets te verliezen, behalve zijn leven.
‘Maar het is wel zeker dat ik dood ben. Het staat in de krant.’ De dood als fake news, want hoe kan een dode de krant lezen? Bij Taubes lopen droom en realiteit in elkaar over, zoals ook de ik-persoon en de derde persoon in elkaar overlopen, heden en verleden, geesten en realiteiten, overlevenden (van de oorlog) en doden, hersenspinsels en herinneringen, huwelijken en begrafenissen, auteur en hoofdpersoon, die natuurlijk ook weer gekleurd worden door de tijd, een tijd die stilstaat op het moment dat je sterft. Bedenkt u dit: Susan Taubes had als originele titel The Crossing bedacht, en later To America and Back in a Coffin, een titel die door de redacteur van de Amerikaanse uitgeverij te weinig commercieel werd geacht. Hoe treffend, hoe vooruitziend, en hoe schrijnend: een leven – ook als auteur – dat stopte al voor het begonnen was.
Dit nawoord verscheen op 17 juni 2022 online in de Volkskrant en werd op 18 juni 2022 afgedrukt in de krant.
Verschenen bij Uitgeverij Oevers, vertaald door Nele Ysebaert
Op 29 december 2021 werd Scheiden door de Volkskrant bestempeld tot nummer 66 van de ‘73 boeken om naar uit te kijken in 2022’: ‘Veel van de pijn die Susan in de tijd van het huwelijk heeft gekend is doorgesijpeld in Scheiden. Het is een wild boek, bij vlagen zelfs modernistisch, waarin de desillusie over het huwelijk onomwonden uit de doeken wordt gedaan. Een hoogst actueel boek ook, een duidelijk voorbeeld van autofictie.’ Lees het artikel hier.